Sluit venster


Voor een Pdf-printvriendelijke versie van deze recensie(s) Klik hier

Recensietekst


Bron


Folklore. In de Libellen-serie voor de firma Bosch en Keuning te Baarn zijn een viertal deeltjes verschenen op folkloristisch gebied. Van Nederlandsche luilakken, door D. J. van der Ven. Op zijn bekende vlotte wijze beschrijft Neerlands grootste folklorist de „luilak"-gebruiken in ons land, die voornamelijk in de Zaan nog een echt volksgebruik zijn. Het boek is rijk geïllustreerd. Dank voor stank bij dominee, door D.J. van der Ven. Een typisch gebruik in den Achterhoek, met name in Hengelo, Gelderland, is, dat de boeren daar den dominé van den noodige mest voor zijn tuin voorzien. Als dank biedt de predikantsfamilie de boeren en hun vrouwen een „mestmaal" aan. Bij het uiteenzetten van deze dorpszede heeft de schrijver de gelegenheid belangwekkende opmerkingen te maken omtrent de beteekenis van den mest in de folklore. Flakkeesche Schetsen, door J. Kleeuwens. Een aantal in dialect geschreven schetsen, die een bepaalde sfeer weten te scheppen. Aolwieke, laand en lu van vrouger, mit magels deur Geert Teis Pzn. De schetsen van dezen 70-jarigen Groningschen schrijver zijn juweeltjes van milieu en karakterteefrening. Alle deeltjes van deze Libellenserie zijn keurig uitgevoerd en zijn in een voor elk toepasselijk omslag gestoken. Nieuwsblad van Friesland : Hepkema's courant, 28-11-1934

Open link naar krant op Delpher
NIEUWE LETTEREN FOLKLORE IN NOORD EN ZUID
D.J. van der Ven. Van Nederlandsche Luilakken. Dank voor stank bij dominee. Van Driekoningen-avond en keuninkje spelen. Uitg. Bosch en Keuning, Baarn.
wij kunnen ons nu wel door-en-door modern voelen, tijdgenooten van vliegmachine, stratosfeeronderzoek en parapsychologie, de oertijd leeft voort door ons gewone bestaan. de vreugden en angsten van onze voorvaderen uit de steenen, bronzen en ijzeren tijdvakken vinden nog steeds, hoe moeilijk ook herkenbaar, hun uitdrukking in oude volksgebruiken. onder den schaduw der gerationaliseerde mijn jaagt men den germaanschen winterbeer en de weergalm van booze geesten verdrijvende gerucht klinkt onder de modernste viaducten. wanneer de oerbewoner der neolithische kampen van stein of caberg terug kon komen, zou hij vermoedelijk, tot zijn verrassing, in profane en gekerstende volksfeesten, magische gebruiken uit zijn verleden zien voortleven. och, het bestaan van het individu duurt niet lang en dat van volken en rassen beteekent in de eeuwigheid ook niet zoovel. het blijft een der verdiensten van de moderne folklore, dat ze ons het verband tusschen verleden en heden beter heeft doen beseffen, dat ze ons leerde inzien, dat we, alle toegespitste techniek en aanmatigend urbanisme ten spijt, toch verbonden blijven met de natuur. intusschen hoedde deze nog vrij jonge wetenschap zich voor overdreven diepzinnigheid. ze make niet gecompliceerd wat in wezen eenvoudig is en zoeke geen symbolen in woorden en daden die zonder bijbedoeling begrepen moeten worden. vooral 't coquetteeren met den vruchtbaarheidscultus — invloeden van freud? — zal menigeen niet onbedenkelijk voorkomen. onze bekendste nederlandsche folklorist, dhr. d.j. van der ven, weet zich, in den regel, voor te veel hypothesen en germaansche diepdenkerij te houden. hij suggereert wel vaak: onbewust animisme en ritueele handelingen uit keltische en ellicht nog andere oertijden, doch het geheel van zijn verklaringen blijft aannemelijk. hij onthult ons bovendien zooveel verholen schoon, nadert zoo dikwijls het gebied van beeldende kunst, muziek en letteren, dat een bespreking van zijn boekjes in deze literaire rubriek wel op haar plaats mag heeten. »Van Nederlandsche luilakken" is de titel van no. 24 der Libellen-serie. D.J. van der Ven behanddelt hierin een zeer verworden lentefeest, dat vooral in de Zaanstreek nog voortleeft. Dit verwilderde volksgebruik, waarin de langslaper onder de jongens het middenpunt der belangstelling vormt, komt in allerlei type over heel Europa voor en blijkt verwant te wezen aan de Limburgschem Pinksterblom. Wordt hier onze Pinksterblom feestelijk rondgeleid, hetzelfde gebeurdde met den Mokkummer Pinksterjongen en de Genemuider Luiemotte. Hoe onherkenbaar een in zijn wezen toch zinrijk en dichterlijk lentefeest verbasteren kan, begrijpt men eerst goed, wanneer men weet, wat het "sleepies trekken" in de Zaanstreek beduidt. Echte straatschenderij. Het losgelaten rondspoken met slierten blikken en ijzeren afval aan touwen en kettingen. Leerzaam voor onze overheden is hetgeen de auteur schrijft omtrent het veredelen van volksfeesten. Door allerlei wel begrijpelijke doch zielkundig niet goed overdachte verordeningen had men alleen bereikt, dat het mooie uit de volksgebruiken verdween; het onaangename handhaafde zich. Eerst toen men de verschijnselen in hun geheel aanvaardde, gelukte het op verschile plaatsen de baldadigheden meester te worden en het leven rijker te maken met eenige feesten, die vreugde werden voor jong en oud. We denken nu meteen aan de goede zorgen van Valkenburgsche autoriteiten, om de Mei-denplanting in betere banen te houden.
"Dank voor stank bij Dominee", no. 44 der Libellen-serie, behandelt zekere wel typische gebruikken in den Achterhoek, als het mestrijden naar den protestantschen dorpsgeestelijke, die, tot dank voor deze meer gulle dan geurige gave, een feestmaal moet aanrechten voor de mestboeren en boerinnen. Als had de schrijver zekeren schroom om dit onderwerp te behandelen, zoo dekt hij zich met de getuigenissen van waardeering van deze vruchtbaar makende materie, van een drietal dichters. Hij citeert Huijgens,
De mest en is geen heiligheit,
Maer doet mirakel waer ze leit
We worden eraan herinnerd, dat ook Felix Rutten "de mest, de groote schat van den boer" noemde, terwijl Guido Gezelle de mestvaalt evéneens verheerlijkte. Er bestaat in ieder geval, naast de mest-geneeskunde, waarover een onzer Limburgsche artsen interessante dingen vertelde, een mest-folklore. In achting voor het doorgaans dierlijke product bleef Limburg niet achter, de meeste onzer oudere hoeven zijn immers rond den mesthoop gebouwd. Behalve het mestrijden naar den Gelderschen dominee — de man kreeg op één dag 22 karren thuis!— vinden we in dit werkje nog beschreven het volksgebruik van de „Martelgaus" te Schinnen, de „kapelanie-pacht" te Doenrade en de vroegere „haverpacht" van Amstenrade.
Omvangrijker en zeker iedereen meer aansprekend is No. 53 van de reeds genoemde serie, getiteld, »Van driekoningenavond en keuninkjespelen" Cultuurhistorisch hebben we hier met zeer belangrijke volksfeesten te doen, die, vooral in de beeldende kunst en de literatuur sterken weerslag vinden. De heer van der Ven begint met eraan te herinneren, dat noch aantal noch ambt der aanbiddende Wijzen uit het Oosten vaststaat. Het Evangelie van Mattheus spreekt alleen over 'de Wijzen uit het Oosten". Legende en traditie hebben aangevuld, wat de Gewijde schriften niet vermelden. Door alle eeuwen heeft de aanbidding der Wijzen de volksfantasie geprikkeld. Vooral in Rijnland ontstaan rondom Driekoningen nog vele volksgebruiken, vermoedelijk vandaar verspreiden ze zich over de Nederlanden. Hoe hevig de Hervorming ook te keer ging tegen deze „paapsche superstitie ende roomsche afgoderij", het hielp niet, koningskoek, keuninkje spelen en kaarsje springen bleven in eere en nu nog ziet men, ook in de protestantsche streken, kinderen en volwassenen met de sterre rondtrekken. Het oude volksgebruik kwam tot nieuw leven als te Nijmegen en Den Bosch. Het steeg uit het verwordene tot het mondaine zelfs, doch dat lijkt ons ook geen gelukkige evolutie. Voor Limburg zijn bijzonder interessant de bladzijden die gewijd werden aan Driekoningsgebruiken te Elsloo, Sittard en St. Jans-Geleen. De moderne Driekoningen-folklore vindt vermoedelijk haar bekroning wel in het roerende „En waar de ster bleef stille staan", het tooneelspel van Felix Timmermans, dat het oude gebruik herleven doet, zoowel in zijn verval als in zijn hoogere religieuse en menschlievende beteekenis. We mogen ons over het verschijnen van deze drie werkjes op folkloristisch gebied oprecht verheugen. Ze werden met smaak uitgegeven en bevatten, behalve uitvoerige en levendige beschrijvingen een schat van aardige plaatjes, zoowel reproducties van oude prenten als kiekjes van hetgeen in onze dagen nog te zien valt. Van der Ven liet ons weten en zien wat er nog op verschillend gebied voortleeft, niet alleen uit de middeleeuwen, doch zelfs uit prae-histonsche tijden. We voelen ons, voor korten tijd, verbonden met een menschheid die meer dan nu met de natuur samenleefde.
MATH. KEMP.
Limburgsch Dagblad, 28-11-1934

Open link naar krant op Delpher

Sluit venster