Sluit venster


Voor een Pdf-printvriendelijke versie van deze recensie(s) Klik hier

Recensietekst


Bron


Verzenbundels in de Libellenserie. Windstilte, verzen van W. Hessels. Transparanten, verzen von Jo Kalmijn-Spierenbrug. Jacobus Revius, een bloemlezing uit zijn gedichten, samengesteld en ingeleid door L.M. Hagen, Jan Luyken, een bloemlezing uit zijn gedichten, samengesteld en ingeleid door M. Kamphuis. Ziehier een viertal verzenbundels, uitgegeven in de bekende Libellen-serie van de fa. Bosch & Keuning te Baarn. De beide eerste bundels zijn van levende poëten, de andere twee van middeleeuwsche dichters. Hun werk is door bevoegde litteratoren ingeleid en voorzien van een portret. De Libellen-serie geeft elk wat wils en ook de liefhebbers van verzen hebben maar uit te zoeken. De boekjes zijn keurig verzorgd.Nieuwsblad van Friesland : Hepkema's courant, 12-12-1934

Open link naar krant op Delpher
Drie oude dichters besproken. L.M. Hagen: „Jacobus Revius" M. Kamphuis: „Jan Luyken". H. A. Mulder: „Heiman Dullaart". Uitg. Bosch en Keuning, Baarn.
Uit de bundel „Jan Luyken" lichten we het slot van de inleiding, die van M. Kamphuis is : "Na zijn eerste bundel, die ongetwijfeld de meest poëtische waarde bezit, verschijnen er meerdere, met etsen van hem en zijn zoon Kasper verlucht. Naast de vurige, overgegevene „Vonken der Liefde Jezus" (1687) noemen we o.a. de innige „Zedelijke en Stichtelijke Zangen" (1704), de gemoedelijke didactische bundels „De Spiegels van het Menschelijk bedrijf' (1694), „De Bijkorf des Gemoeds" (1709) en „Het leerzaam Huisraad" (1709). Na zijn dood worden nog eenige bundels verzen en brieven van hem uitgegeven, waarvan het teere, kleine, voor Kaspers zoon Jan geschreven „Des Menschen Begin, Midden en Einde" vermeld dient te worden. In zijn poëzie beoogt Luyken nu enkel de stichting van zijn geestverwanten, doch dat neemt niet weg, dat achter deze dikwijls alledaagsche moralisaties de dichter niet verloren kan gaan en hij dikwijls op de meest onverwachte oogenblikken, tusschen de slechtste verzen door, ons verrast door een enkele zuivere regel, een beeld, een klank, regelrecht uit het hart. Zoo etsend en dichtend wiegt zich Luykens leven ten einde. Hij werkt hard, leeft zeer sober en eenvoudig, deelt aan ieder, die het noodig heeft van het zijne mede en sterkt zich geestelijk door de omgang met vrienden en geestverwanten, in wier gezelschap hij zijn korte reis door dit leven naar het eene doel aflegt, zooals hij ln een van zijn lange pelgrimsliederen zingt:
„Om een, die zij beminnen
Beminnen zij makkear,
In hoop van 't overwinnen
Al 't prjjkel en gevaar,
En 't eeuwigdurend jubeljaar
Alreeds te beginnen
Dat eeuwig duurt hiernaar."
Langzamerhand is er niets meer, dat hem aan 't leven bindt, al het vergankelijke is slechts symbool, het verlangen van de ziel is te geraken „haar eerste oorzaak en grond." Deze vervulling komt voor hem den 2den April van het jaar 1712, toen hij „zijn Geest aan Gode zijn Schepper overgaf, ons nalatende den liefelijken reuk van een heiligen wandel, waardoor hij nog lange in 't herte zijner vrienden zal leven, nadat hij dezen sterfelijken rok heeft uitgetrokken".
De Noord-Ooster, 16-02-1935

Open link naar krant op Delpher

Sluit venster