Voor een Pdf-printvriendelijke versie van deze recensie Klik hier
Sluit venster

Boek en druk


Recensietekst


Bron



A. Vollmar

Een ster in den kerstnacht , druk 2, 31 blz.
Geïll. gekl. omsl. 2 gekl. pl. Prijs 20 cent. De heer Bredée maakt veel werk van zijn uitgaven. Ook deze is allerkeurigst verzorgd. Gebhard Adler, een eenige zoon, streeft reeds als kind naar groote dingen, maar is oppervlakkig, weldra ook eigenzinnig en lastig. Vroeg verliest hij zijn vader. Als zijn moeder weer zal gaan trouwen, ontvlucht Gebhard de ouderlijke woning. Eerst komt hij in aanraking met een ruwen troep bedelaars. Dit leven staat hem echter niet aan. Eindelijk wordt hij door een apotheker opgenomen en blijft diens bediende. Hij komt goed vooruit. Eens komt in den nacht een jongetje medicijnen halen. Gebhard helpt, doch bemerkt alras, dat hij in plaats van het noodige medicijn, zwaar vergift heeft gegeven. Maar de jongen laat onderweg de flesch vallen en haalt nieuwe medicijnen. Gebhard is uiterst dankbaar voor het wonder Gods. Hij komt tot inkeer. Hij gaat - het is juist Kerstfeest - de zieke moeder en het knaapje opzoeken. In haar herkent hij zijn eigen moeder. Voortaan zorgt hij goed voor haar en arbeidt in den dienst des Heeren. Wat ons hier geboden wordt, is Duitsche kost: wat het godsdienstige betreft, oppervlakkig. Gebhard wordt, zonder dat van vernieuwing des harten door den Heiligen Geest en van schuldgevoel voor God sprake is, van een ongeloovige een kind Gods. Het verhaa1 laat zich aangenaam lezen en is goed vertaald. Het had echter aanbeveling verdiend, om de namen Adler en Willer (zooals Gebhards tweede vader heet) te vertalen: dus Arend en Molenaar, beide bekende Nederlandsche namen. Ten opzichte van de strekking valt wel een en ander aan te merken. Het wonder, het terugvinden van de moeder moet juist op Kerstfeest gebeuren, dat is natuurlijk volstrekt niet noodig. Van schuldbesef kon meer worden gesproken. In het algemeen staat het tijdelijke, de angst iemand te zullen dooden. meer op den voorgrond dan het eeuwige bij Gebhards verandering. Enkele uitdrukkingen zouden we liever missen of anders aangeduid zien. Adler zegt over Gebhard tot zijn vrouw: "Hij zal uw levensster zijn" bl. 5, dat is wel wat kras. Bl. 6: "Gij zijt nu veertien jaar en hebt juist belijdenis gedaan, gij moet spoedig een beroep kiezen", is een zonderlinge combinatie, die niet medehelpt, om den ernst van en het belijdenis doen aan te geven. Bl. 22: Ik bid het u ter wille van de barmhartigheid van Christus!" is wat vreemd vooral als het een gebed om een tijdelijke zaak betreft. Bl. 23 de uitroep: "Goedertieren God!" Bl. 25: "Gebhard wilde op de belofte houden, die hij aan God gedaan had in de moeilijke ure; hij wilde aan de zieke vrouw tweehonderd gulden brengen, heden op den heiligen Kerstdag", Bl. 26: "Voor zijn oogen glinsterde de gouden ster, welke de top des booms versierde, en duidelijk hoorde hij de woorden zijns vaders: "Dat is de en ster van Bethehem, volg die, mijn zoon, zoo zult gij nooit verdwalen." Bl. 28: "Ik denk, dat God u hedenavond nog uw oudsten zoon zenden zal, om als een ware ster in den Kerstnacht de donkere kamer te verlichten." De bekeering van Gebhard geschiedt wel wat heel spoedig zie bl. 29. Toch is over het geheel de strekking van dit boekje niet verwerpelijk. Een Zoon, die de wereld in wil, wordt door God lichamelijk en geestelijk gered en tot zijn moeder teruggebracht. Matig aanbevolen.

Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1911

A. Vollmar

Een ster in den kerstnacht , druk 2, 31 blz.
De geschiedenis van een »verloren zoon.« Deze verloren zoon kon echter niet zeggen: »Vader geef mij het deel des goeds, dat mij toekomt;« want 1e was hij nog slechts een knaap van 14 jaar, toen hij plotseling uit de ouderlijke woning wegliep, en 2e was de reden van zijn wegloopen hierin gelegen, dat zijn moeder, die sinds twee jaren weduwe was, op het punt stond om in het huwelijk te treden met den onderwijzer Müller. De moeder getuigt van dien aanstaanden Vader o.a.: »hij heeft u lief, ge- loof mij, hij is een vroom en goed man, die het zoo goed met u meent, als niemand anders.« Maar de jeugdige Gebhard meende haast er zijn moeder om te mogen haten, dat zij hem een nieuwen vader gaf. (blz. 6). En Gebhardje Adler liet bij zijn verdwijning slechts dit briefje na: »de adelaar kan niet in het huis van een Müller (molenaar) blijven; hij vliegt hooger.« Dit alles is behandeld in 4 bladzijden. Al spoedig komt Gebhard in gezelschap van eenige jongens, die beroeps-bedelaars zijn. De schrijver laat deze knapen aldus redeneeren: »En den rijken boeren zooveel mogelijk af te halen is niet meer dan billijk - of laat onze God het koren, de koeien en de zwijnen alleen voor de rijken groeien of voor allen? Van het geld, dat zij overhouden, konden wij leven als groote heeren en het heet toch, dat wij broeders zijn.« (blz. 13). Philosophische boefjes dus. Al te spoedig is de jonge held uit zijn ellende gered. Na een korte omzwerving wordt hij in zeker stadje in Zwitserland door een apotheker in huis genomen. Na eenige jaren is hij in staat de apotheek over te nemen. Een vergissing, waardoor hij op zekeren nacht een hevig vergif deed in een drankje, dat voor een ernstige zieke bestemd was, doet hem een nacht van hevigen angst doorleven. Hij bidt om een wonder, aldus: »O God, doe een wonder, maak het vergif tot geneesmiddel, en ik zal U dienen, ik zal den menschen geld geven, ik wil vroom worden, maar doe een wonder, ik bid het u ter- wille van de barmhartigheid van Christus« (blz. 22). De schrijver zegt zelf er van: »Een dwaas gebed. En hij geloofde zelf niet aan de verhooring.« Toch komt er uitkomst; de knaap, die het drankje gehaald heeft, laat het fleschje op den grond vallen, zodat het breekt. Den volgenden dag bezocht de jonge apotheker de zieke vrouw en vindt in haar zijn moeder terug, die sinds een paar jaar voor de tveede maal weduwe is. In één nacht (een kerstnacht natuurlijk) komt alles terecht. Bij het eerste wonder was ook nog een tweede gekomen, nl. »dat een eigengerechtig ongeloovige een kind Gods werd.« Hoe dit toeging blijft verzwegen. Zelfs bij het bekeeringsfeit in den Kerstnacht geen woord van onzen Heiland. Moeder zegt nu: »Als kind wilder gij alle sterren hebben, maar nu zijt gij zelf de ster geworden, die het, zoo heerlijk licht doet zijn om mij heen.« Nu kent de lezer: de ster in den Kerstnacht. Wij hebben bij het lezen van dit boekje voortdurend gedacht aan den 2en regel van een bekend puntdichtje van de Genestet: »Geef ons natuur en waarheid weer.« Beide worden hier gemist. Ook hebben wij eene ernstige, paedagogische aanmerking. Her- haaldelijk is in dit boekje van den stiefvader sprake, die een schrikbeeld is voor het wegvluchtend boefje in den dop. Op blz. 14 lezen wij: »Ja, had niet de gestalte van zijn stiefvader hem dreigend voor oogen gestaan, hij zou allang omgekeerd zijn.« En deze stiefvader was nota bene een edel man, die zijn toekomstigen zoon lief had en liefdevol behandelde. Hoe komt de schrijver tot zulken onzin. De woorden stiefvader en stiefmoeder moesten uit onze kinderlectuur voor goed verbannen worden; zij stichten bijna altijd kwaad. Goddank zijn de meeste stiefvaders en stiefmoeders werkelijk goede vaders en moeders. En al was dit niet het geval, dan nog moeten onze kinderen den grooten zegen leeren waardeeren, die God hun schenkt, als Hij een plaatsvervanger(ster) geeft voor vader of moeder, die is heengegaan. Wij hebben ernstig bezwaar om dit onnatuurlijke en gezochte verhaal aan te bevelen. Boekbeoordeling in bijblad van "De Christelijke Familiekring : tijdschrift voor zondagsschool en huisgezin", 1911