|
|
|
J. Dallinga Egbert of de reis naar de Gouden Stad, druk 1, 78 blz. | Geïll. gekl. omsl. Gecart. 1 gekl. en 2 zw. plaatjes. Prijs 40 ct. Een verhaal van de Groningsche veenkoloniën, dat we met genoegen hebben gelezen en van harte kunnen aanprijzen. Wij hebben hier niet met fantasie te doen, maar met werkelijkheid. 't Is gebeurd, zooals Dallinga het vertelt. De Schrijver deelt een geschiedenis mee uit zijn eigen jeugd. Egbert is zijn vroeg gestorven kameraadje en behoort tot een gezin, waaruit voor kort een groote dochter is weggenomen door den dood. De omgeving van Egbert is, zooals die van velen. Uiterlijk fatsoenlijk, maar voorts onverschillig, òf vijandig, òf hopende op een barmhartig God, die het zoo nauw niet nemen zal. Alleen een zeemansvrouw (de moeder van den Schrijver) maakt een liefelijke uitzondering. Dat is een stille, vrome ziel, die haar licht zacht uitstraalt. In één woord: een mensch om hoog te achten. Jaap, haar zoontje, is kameraad met Egbert en 't leven der beide jongens is dat van alle jongens, heel gewoon. Ze werken 's zomers op 't veld en gaan 's winters naar school. Egbert vindt op het land een blaadje uit Openbaringen 21, waar van een gouden stad met 12 poorten gesproken wordt. Hij vat dat niet. Jaaps moeder helpt hem terecht en hij wordt in waarheid kinderlijk zoekende naar het heil in Christus. Egbert vat kou, wordt ziek en sterft met blijdschap, omdat hij de gouden stad binnengaat. De Schrijver is met de veenkoloniën uitstekend op de hoogte. Uit allerlei termen is dit op te maken. Zijn verhaaltrant is boeiend, niet opgesmukt kinderlijk en 't boekje zal gaarne gelezen worden. Met de vele personen, die in 't begin genoemd worden, zullen de kleinen misschien wel eens in de war komen, maar dan een keer overlezen en ze zijn weer terecht. De karakters worden goed geteekend. De stijl is in den aanvang niet zeer fraai. Zoo is al dadelijk de eerste zin verre van mooi. Hinderlijk is het tallooze malen voorkomen van daar. In het begin wil de Schrijver mooi doen en wordt daardoor wel eens onjuist. B.v. bl. 5 "de bewoners van ons landje hebben op allerlei wijze den bodem veroverd" bl. 6 "rood groene boekweit", bl. 12: "de arenzee was door de zomerzon gestoofd". "Rijkbeladen schooven", bl. 20. Wat de strekking van dit boekje aangaat, vier hoofdgedachten schijnt de Schrijver voor oogen te hebben gehad: De Christelijke opvoeding is een groote zegen. God bedient zich soms van eenvoudige middelen, om zijn schaapjes binnen te brengen. 0ok kinderen kunnen -natuurlijk op hun wijze - evangelisten zijn. Die Mij vroeg zoeken zullen Mij vinden. Het wordt voor Egbert langzamerhand licht. Goed wordt uitgesproken, dat er schuld en zonde is en dat die door Christus moeten worden weggenomen. Zie vooral bl. 64. We vinden het daarom te meer vreemd, dat hier en daar enkele minder aanbevelenswaardige zinsneden worden gevonden. Bl. 8: "Dat haar Heiland altijd helpt dragen." Vooral ook bl. 9: "Zij ging daar (n.l. naar "de "kleine kerk"), omdat er zoo eenvoudig en degelijk van den lieven Heiland" gesproken werd en haar geloof er werd gesterkt en haar hart vertroost. Zij bracht er ook hare kinderen, omdat de blijde boodschap van Gods genade daar op bevattelijke wijze werd verkondigd, terwijl in haar eigen dorp voor kleinen "geen gelegenheid bestond het zoo te hooren". In een boekje voor kinderen keuren we ook af den zin bl. 14: "Dat hij nooit lekkerder rijstebrij had gegeten "dan bij de begrafenis van zijn vierde vrouw". In zake het gebed wordt wel eens te veel verhooring voorgespiegeld in tijdelijke zaken, b.v. bl. 21. Bl. 40 spreekt wat vreemd over het Zondagsschoolhouden van een predikant n.l. in een kinderboekje. Hier en daar breekt de Schrijver het verhaal af en houdt een soort preekje, b.v. bl. 39, 66. 't Is de vraag, of het goedgekeurd mag, dat Egbert voor een bijbelblaadje zijn leven waagt en het in het water tracht te grijpen, bl. 35. De genoemde vlekjes verhinderen ons evenwel niet, dit boek van harte aan te bevelen. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1912 |
J. Dallinga Egbert of de reis naar de Gouden Stad, druk 1, 78 blz. | Dit boekje bevat de levensbeschrijving van een knaap uit den arbeidersstand, die aanvankelijk zonder God en zijn Woord wordt opgevoed, maar door middel van een stuk van een Bijbelblad en een godvreezende buurvrouw leert bidden en tot kennis van den weg der zaligheid in Christus komt. In eenvoudige woorden en trekken wordt het leven der arbeiders- en boerenbevolking in Groningen geteekend, haar geestelijke armoede bovenal, maar ook de invloed, die van de Heilige Schrift en het eenvoudige getuigenis van enkele belijders uitgaat. De knaap sterft jong aan de tering. Het boekje is aanbevelenswaardig voor kinderen van 10 jaar en ouder. | Boekbeoordeling in bijblad van "De Christelijke Familiekring : tijdschrift voor zondagsschool en huisgezin", 1912 |