|
|
|
J. Dallinga Het blauwe hek, druk 1, 53 blz. | De geschiedenis van twee broertjes: Guit en Jacob. Verhaald wordt, de gedurige ongehoorzaamheid van den laatste, ondanks de waarschuwing en vermaning van den zooveel jongeren Guit. Jacob heeft goede voornemens, en lang blijft het daarbij. Een ommekeer bracht een nieuwe ongehoorzaamheid en 't gevolg daarvan. Voor zijn vader moest hij verf halen en een nieuwe kwast, die niet in de verf mocht gedoopt. Op verzoek van een medescholier, werd hij ongehoorzaam. 't Kwam tot woorden tusschen hem en Guit, en hij zou dezen laatsten met den blauwen verfkwast deerlijk geraakt hebben, ware deze niet teruggeweken, zoodat hij, in plaats van zijn broertje, een hek trof, dat daardoor vol blauwe strepen kwam. Nieuwe vermaningen. Nieuwe beloften. Werkelijke beterschap, in Gods kracht, waarbij dat blauwe hek Jacob een gedurige herinnering is aan zijn ongehoorzaamheid, en nog jaren dat blijft. Guit wordt ziek; de vreeze des Heeren, die zich vroegtijdig in hem openbaarde, ontplooit zich liefelijk, en hij gaat sterven, blijmoedig als een schaapke van den Goeden Herder. Voor meerderen der geburen, maar vooral voor Jacob wordt dat sterfbed ten zegen. De Schrijfster (ons dunkt, het is een Schrijfster, want een man kent een jongen beter) de Schrijfster laat den jongen binnen een paar uur 15 centen winnen met knikkeren, terwijl er 20 voor 1 cent gegeven worden; ze laat den bengel, die het wel goed meent, zeggen : "Ik wil zoo graag goed doen en ik doe altoos verkeerd;" zij laat hem ook zóó wijs en zóó vroom praten bij dat hek. Neen, juffrouw Dallinga, uw Jacob is een boekjes-Jacob en geen levende Jaap. Een goede twintig jaar later, dan is hij een levend mensch. Ook de jongste broer, de zwakke, is veel te onnatuurlijk geteekend: hij doet in 't heele boekje geen zonde; eigenlijk klinkt zijn laatste gebed wat vreemd: "Heere neem - mijn ziel - genadig aan, - Amen". Wat dat "genadig" er bij doet? De nevenfiguren zijn wel aardig geteekend. ,Dag va, dag moe!" Dit zijn de eerste woorden van het eerste hoofdstuk. Het tweede hoofdstuk begint: "Vader was thuisgekomen". Dat was bepaald een verrassing, daar de lezer er niets van weet, dat vader sinds het eerste hoofdstuk naar zee is gegaan. Wat verstaat de Auteur onder den "nok" van een paard? (blz. 52). En wat wordt bedoeld met: "Tal van herinneringen ontrolden zich voor zijn oog? (blz. 53). En nu de strekking. Is het de bedoeling, braafheid en vroomheid, deugd en goede werken aan te prijzen? Bedoelt de Auteur, den dienst van "den lieven Heer" aan schooljongens voor te stellen als innemend en schoon? 't Is mogelijk. Doch dan ligt daarin toch juist het zwakke punt. Ook kinderen komen alleen door wedergeboorte en bekeering in het koninkrijk der hemelen; en wedergeboorte is werk des Heiligen Geestes, waaruit de bekeering naar en door het Woord Gods voorkomt. 't Is eigenaardig, dat Gods Woord zoo'n geringe plaats inneemt in het verhaal. Vreemd doet het aan, te lezen, dat de 33-jarige Jacob, staande bij het blauwe hek, bidt: "Heer, ik heb het in mijne onwetendheid gedaan en Gij hebt 't mij vergeven." Dat is onzuiver gedacht. Blijkens 't verhaal zelf, zondigde Jacob telkens tegen beter weten in, zelfs ondanks de waarschuwing van zijn godvreezend broertje. Van onwetendheid is dus geen sprake. De buurvrouw, die Jacob 20 jaar na Guits sterven ontmoet, blijkt geen blijvenden indruk van diens sterfbed te hebben behouden. En nu denkt Jacob: "De grond was nog niet diep genoeg of niet rein genoeg." Ook dit kan er niet mee door. Zonde en genade hadden veel scherper geaccentueerd moeten worden. Om dit alles is het boekje niet beslist genoeg; 't is te lichte kost. Ofschoon dit hoekje zeer goed uitgevoerd is (druk en plaatjes zijn uitnemend) en niettegenstaande het menig goed geschreven bladzijde bevat, mogen wij het, om de bezwaren, die we noemden, niet aanbevelen. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1914 Open Jachin-boekbeoordelingen. |