|
|
|
E. Gerdes Jeroen de onnoozele , druk 3, 93 blz. | Hier hebben we nog eens weer een herdruk uit de bekende reeks jongensboeken, die opende met dat mooie boekje, in onze jongensjaren door ons verslonden: De Marskramer. Wel een aantrekkelijke figuur is die Jeroen de Greef, de half-wijze neef van den beruchten ketterjager de »Roò Roede van Brabant«. Aandoenlijk is zijn zelfopoffering aan 't eind van 't boek, om de geloovigen, te redden! 't Is nog wel te gebruiken; die slappe stijl met zijn oratorische langwijligheid is anders niet meer van onzen tijd . Enkele grepen doen we op blz.6, reg. 4: »Ras, alsof hij zich in haar nabijheid niet veilig achtte, schreed hij het voorportaal, voorbij .. «; reg. 15 v. o.: het gansche sterrenheir scheen te wedijveren om de duisternis, waarin de stad gehuld vas, te verdrijven. — De jonge man had van deze hemellichten gebruikgemaakt, om zich te oriënteern , ...« De antipapistische felheid is soms ook bedenkelijk: zoo kàn het misverstaan worden, dat op blz. 74 »Rome« ter helle wordt verwezen! en dat voor jongens van 12-16 jaar plus-minus! | Boekbeoordeling in bijblad van "De Christelijke Familiekring : tijdschrift voor zondagsschool en huisgezin", 1913 |
E. Gerdes Jeroen de onnoozele , druk 3, 93 blz. | Geïll. omslag. Gecartonneerd. 4 zw. pl. Prijs 50 cent. Dit verhaal is een vervolg op Anna Vermuers, en doet ons kennen, aan welke hevige vervolgingen de aanhangers der Reformatie te Antwerpen bloot stonden in de jaren 1566-1569. Pierre de Decker, een jongeling, vroeger in dienst bij den koopman Vermuers, was in handen der inquisitie gevallen en zuchtte in den kerker. Door middel van schipper Gelle was Floris Berthem, die sedert een paar jaren te Vlissingen vertoefde, te weten gekomen, welk lot zijn vriend wachtte. Gedachtig aan hun wederzijdsche belofte, om elkander tot in den dood bij te staan, waagde hij zich naar Antwerpen, waar hem voor zijn bevrijdingsplannen hulp toegezegd werd door Trijnken Hofman, dochter van een aanzienlijk scheepshevrachter. Deze verzekerde zich op haar beurt de hulp van Jeroen de Greef, neef van den Proost der gevangenis. Jeroen werd "de Onnoozele" bijgenaamd wegens zijn bekrompen verstand, ofschoon hij soms bijzonder scherpzinnig was. Hij was rijk en kon door goud veel van den Proost gedaan krijgen. Zoodoende wist hij binnen de gevangenis te komen en liet Pierre in zijn kleeding ontvluchten, terwijl de Proost hem wel vrij liet, doch Pierre trachtte op te sporen.Wel kwamen de vervolgers den vluchteling op het spoor, maar de ontsnapping gelukte volkomen, niet het minst doordat Jeroen aan de vervolgers den toegnng versperde om de vluchtelingen te naderen. Dezen ontkwamen - evenwel ten koste van het leven van Jeroen, die doodgeschoten werd. Wij weten niet, in hoeverre het hier verhaalde historisch is, doch voor de karakterteekening van Jeroen halen wij wel wat de schouders op: ons komt het samengaan van onnoozelheid met zulk een scherpzinnigheid als hier het geval is, wel wat onnatuurlijk voor. Blijkens het verhaal werd Jeroen in al zijn handelingen geleid door liefde tot Trijnken Hofman, waarom wij meenen, dat de Schrijver te ver gaat, als hij besluit met te zeggen, dat deze liefde niet zichzelven, maar het heil van anderen zoekt en dat deze liefde uit God is, die Zijn Zoon voor ons heeft overgegeven. Ofschoon de ontvluchting van den gevangene op boeiende wijze verteld wordt, kunnen wij dus niet met den Schrijver medegaan in zijn waardeering van den held der geschiedenis. Ten opzichte van de openbaring van geloof en liefde staat o.i. Anna Vermuers in het vorige werkje hooger. De beschrijving van het steen, de gevangenis in Antwerpen, en wat Pierre er heeft door te staan, de wijze van samenkomst, in een kelder; de vervolging en bespionneering der geloovigen, doen ons duidelijk zien, wat zij hadden te dragen. Gerdes wijst nadrukkelijk op de onmisbaarheid van ditzelfde geloof ook voor ons, en predikt bij elke gelegenheid het Evangelie der verlossing. Al kunnen wij het gedrag van Anna - die den luitenant een beetje aan het lijntje houdt in het belang harer geloofsgenooten niet geheel goedkeuren, zij blijft ook hier een sympathieke figuur. Bedenkelijk is het, dat de auteur de menschen verkeerde dingen laat doen en dan even zegt: "dat was wel niet goed, maar ...." en dan volgt er een verontschuldiging, De menschen denkén hardop en altijd in volledige en heel samengestelde zinnen. Een algemeene fout van Gerdes' boeken valt ook in dit verhaal te constateeren, nl. dat feitelijk haat tegen de Roomschen wordt opgewekt en geen liefde tot de vijanden. De Roomschen zijn allen slecht: drinkebroers, omkoopbaar, laf, enz. enz. Vreemd is ook, dat de Schrijver de psalmen aanhaalt uit de berijming van Datheen, maar bijbelteksten uit de veel later vervaardigde Staten vertaling. Niettemin, om de strekking bevelen wij het boekje aan. Er valt wat uit te leeren. De uitgave is keurig, de druk helder, de illustratie fijn. Goed getee-kende plaatjes verhoogen de waarde van een boek zeer. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1913 |