|
|
|
Anne de Vries Jozef, druk 1, 32 blz. | G.K.C.O. (Cart. bandje). 16-18 illustraties. Voorts veel versierde initialen en vignetten. 't Is op zichzelf wel een aardige gedachte, de geschiedenis van bekende Bijbelsche figuren over te vertellen in, door zeer rijke illustratie, sprekende, afzonderlijke boekjes. En Anne de Vries is een geschikt auteur voor dit werk: hij kent het bij ervaring. De Serie „Kind en Bijbel", die blijkbaar meer nummers zal gaan bevatten, kan dan ook wel een goed bestanddeel van de uitdeelingslectuur worden. De thans verschenen proeven zijn blijkbaar voor jonge kinderen bestemd. Toon en opzet zijn op het jonge kind gericht, dat de geschiedenis nog geheel als een verhaal, een mooi en boeiend verhaal, ondergaat. Als zoodanig is de bewerking van Davids historie goed geslaagd. Evenwel, de moeilijkheid van het omvertellen uit de gewijde sfeer in het gewone van den verhaalvorm, die o.i. zich ten opzichte van elken kinderbijbel-opzet, doet gelden, is er al dadelijk ook hier. In het boekje over Jozef wordt de verleidingspoging van Potifars vrouw aldus beschreven: „Maar die vrouw, dat was een heel slecht mens. Die zat altijd vol boze plannen. Ze zei tegen Jozef: „Kom maar, dan gaan we samen kwaad doen. Mijn man ziet er toch niets van." Maar dat wilde Jozef niet. Hij zei: „Neen, Mevrouw, maar de Heere ziet het wel! Zou ik zulk een groot kwaad doen en zondigen tegen God ?" . . . ." In het onomwonden verhaal-verband van de Schrift heeft dit antwoord van Jozef een klaren inhoud en is het van beslissende kracht. In deze omzetting letterlijk geciteerd, werkt het echter precies 't omgekeerde uit van wat bedoeld werd. Het, immers altijd vragerige, kind zal aanstonds reageeren met: Maar wat bedoelde die Mevrouw dan ? En dan zitten Vader of moeder voor de moeilijkheid, die de Auteur heeft willen vermijden! Het Bijbel-realisme wordt door de sfeer van het heilige gedragen —de omvertelling moet het wel omzeilen en raakt dan direct vast. Ze moet dan of tot een dualistisch pogen als in dit geval haar toevlucht nemen of ze moet — wat óók weer op gerechtvaardigde bezwaren zou stuiten —ver zich van het Schriftverhaal verwijderen. Dit eene voorbeeld bewijst, dat er aan een serie „Kind en Bijbel" meer vastzit, dan men bij eersten indruk denkt: 't is de „Kinderbijbel-vraag", die onveranderd en onverminderd in kracht ook hier zich opdringt. Het antwoord op die vraag houdt ook het oordeel over boekjes als deze in. En dat vordert meer argumenteering, dan in een recensie als deze te geven valt. In elk geval ligt in de stof keuze een belangrijke factor, wel niet voor het principiëele oordeel, doch voor de practische bruikbaarheid van zulke omvertellingen. Het boekje over David b.v., dat de Bathseba-episode kan ter zijde laten (maar principieel stelt ze voor dezelfde vraag!) is een gelukkiger proeve van het soort dan dat over Jozef. Het derde behelst de Kerstgeschiedenis in den ruimeren zin, dus met de aankondiging aan Maria, de voorstelling in den tempel, de komst der Wijzen, de vlucht naar Egypte en den terugkeer. Bij dit boekje zijn de moeilijkheden weer van anderen aard. De Schrijver is er in geslaagd de al op zooveel manieren verhaalde geschiedenis voor de kleine kinderen levendig en aanschouwelijk en ook begrijpelijk te maken. Want Anne de Vries is een fijn verteller. En als zoodanig is zijn werk in deze drie deeltjes goed en aanbevelenswaard. (Deze deeltjes zijn zoo rijk geïllustreerd, dat ze bijna tegelijk prenten-boekjes zijn.) | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1940 |