|
|
|
W. Blomberg-Zeeman Met z'n achten, druk 1, 92 blz. | G. K. C. 0. 10 t. d. t. f 1.-. De boschwachter Houber woonde met zijn vrouw en 6 kinderen, dus met z'n achten, gelukkig en tevreden in een klein huisje aan 't eind van de Boschlaan, dicht bij het buiten De Hoeve, waar Baron Borrenstein met zijn vrouw en dochter verblijf hield. Margje, de oudste, kwam als derde meisje op het buiten, waar ze het zoowel met de beide dienstboden goed vinden kon, alsook met Mevrouw, die lijdende was, en met freule Celestine, die voor haar minderen altijd even hartelijk was. De familie Houber ondervond dit, toen de vader zich bij het houthakken verwond had en in 't ziekenhuis geopereerd worden moest. Toen door de ziekte van Mevr. Borrenstein de familie naar 't Zuiden van Frankrijk moest vertrekken, zorgde de freule er voor, dat Margje op een Huishoudschool geplaatst werd, waar ze voor kinderverzorgster leerde. Nadat de barones overleden was, werd de freule erfgename van De Hoeve, die ze nu voor een kinderziekenhuis liet inrichten, waarin behalve de dienstboden ook Margje bij de verpleging haar diensten bewijzen kon. "Dient den Heere met blijdschap" is een Bijbelsche vermaning. Maar als de auteur de Christenen verdeelt in bruiloftskinderen en begrafenismenschen, worden de laatsten wel wat al te donker gekleurd. Betje meent, dat zingen alleen op school of in de kerk thuis hoort en durft zelfs zeggen: "Een Christenmensch heeft wel wat anders te doen dan vroolijk te zijn" en "Ik houd niet van zulke vroolijke Christenen." Onnatuurlijk wijs is het, als Margje van Christien zegt, dat ze noch bruiloftskind noch begrafenismensch is, dat "ze daar buiten staat". Van freule Celestine zegt Betje, dat ze een zeer bijzonder Christenmensch is, en dan verder: "Als de Heere Jezus nu op aarde kwam, zou Hij haar zeker heel lief hebben" (blz. 74). Het Christelijk element ontbreekt wel niet, maar we zouden over 't algemeen meer een gezond Bijbelschen geest wenschen. Margje is opgevoed in een gezin, waarvan de ouders God vreezen, doch blijkbaar heeft ze al haar godsdienstige indrukken alleen op de Zondagsschool gekregen. Het huiselijk leven schijnt hier geen invloed uit te oefenen; evenmin vernemen we, of er een Christelijke kerk of school gevonden worden, die toch zeker ook mogen meetellen bij de Christelijke opvoeding. - Eindelijk nog de opmerking, dat de auteur bijzondere voorliefde schijnt te hebben voor sprookjes en feeën. Zelfs schijnen feeën en engelen niet zoo heel ver van elkander te staan, zie blz. 19: "Freule Celestine leek net een fee uit een mooi sprookje of een engel, die God uit den hemel gezonden had", en op blz, 29: "'t Is net een fee of ........ een engel". Taal en stijl zijn, zooals we dat wenschen. Het spijt ons, dat bovengenoemde bezwaren maken, dat we dit boekje, voor meisjes van Christelijken huize overigens wel geschikt, niet warmer kunnen aanbevelen. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1929 |