|
|
|
N.W. van Diemen de Jel Om een boterkistje en een sportkar, druk 1, 44 blz. | jongensboek; geschikt voor een leeftijd van ± 7-8 jaar; algemeene strekking. Korte inhoud: Keesje van den dokter met Henk van den brugwachter hadden samen gekibbeld om het karretje van Henk, wat van een boterkistje was gemaakt. Keesje wilde er mee rijden, doch Henk wilde dat niet hebben. Keesje trok uit boosheid hierover een plankje van het karretje. Henk schopte hem nu met zijn klomp tegen de knie. Dit deed hem pijn, doch Kees zei het niet tegen z'n ouders. Den volgenden dag ging Kees naar het brugwachtershuisje. Hier ziet hij de kar van Henk en vernielt deze kar; een wiel rolt in de vaart. Henk wordt hierover bestraft door zijn vader, hoewel hij er onschuldig aan is. Nu krijgt Keesje berouw, vertelt alles zijn moeder en Keesje wil alles goedmaken door zijn eigen sportkar aan Henk te geven. Moeder vindt dit goed, doch Kees moet, na verbonden te zijn, op de divan blijven liggen, en daarom zal Moeder zelf naar Dorus den brugwachter gaan. Als de brugwachter alles hoort, dan merkt hij, dat Henk geen schuld heeft aan de vernielde kar, doch dat hij wel schuld heeft aan Keesjes pijnlijke been. Henk haalt de sportkar op en maakt zijn excuus. Voortaan zijn beide jongens goede maatjes. Moeder wijst Keesje er op, dat deze steeds moet vragen: "Zou de Heere dat wel goedvinden?" Conclusie: aanbevolen voor Z.S. | Boekbeoordeling van de Ned. Hervormde Zondagsscholenbond op Geref. Grondslag, 1936 Open Boekbeoordeling. |
N.W. van Diemen de Jel Om een boterkistje en een sportkar, druk 2, 36 blz. | 7 t.d.t. Henk van den brugwachter heeft van zijn vader een karretje gekregen, dat vader zelf gemaakt heeft van een boterkistje met een paar wielen en een langen stok, om te trekken. Keesje van den dokter is zijn vriendje. Hij wil het wagentje ook eens probeeren, maar als hij dat niet mag, vernielt hij het achterplankje. Henk geeft hem daarom een harden schop tegen de knie. Keesje wil nu ook een dergelijk karretje hebben, maar Moeder vindt het sportkarretje dat nog in het schuurtje staat, voor Keesje geschikter en mooier. Keesje is boos. Boos op Henk en op Moeder. Zijn bidden gaat ook niet van harte. Hij gaat de deur uit en krijgt dan gelegenheid, zonder dat iemand het ziet, met Henks karretje te kunnen rijden. 't Gaat wat hardhandig en te vlug, waardoor er een wiel afvliegt en in het kanaal verdwijnt. Henk krijgt hiervan later de schuld. Keesje heeft berouw, belijdt zijn schuld aan Moeder en vraagt ook den Heere om vergeving. Hij mag nu aan Henk zijn sportkarretje geven; maar Moeder moet het voor hem doen, want intusschen is zijn knie erg opgezet. Vader schrijft hem strenge rust voor. Later rijdt Henk hem in het sportkarretje, omdat Keesje niet loopen mag, en zijn ze weer dikke vrienden geworden. Dit gegeven uit de jongenswereld is door den schrijver behandeld in een vorm, waaruit blijkt, dat hij niet alleen de kinderwereld bij uitstek kent, maar de kindertaal ook zuiver weet weer te geven. Het gedachtenleven van onze jongens en hun taal, hun onbeholpenheid en schuwheid, om zich behoorlijk uit te drukken, het is alles meesterlijk geschilderd. Dat de zonde ongehoorzaamheid is tegen God, komt genoegzaam uit. Het godsdienstig element is integreerend bestanddeel. We geven gaarne onze aanbeveling mee aan dit fleurig geïllustreerd boekje. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1940 |