|
|
|
J.W. de Vries Op verboden pad, druk 1, 76 blz. | jongensboek; geschikt voor een leeftijd van ± 10-12 jaar; algemeene strekking. Korte inhoud: Jacob Hoekstra is wel flink, doch een zelfgenoegzame jongen. Hij doet altijd goed zijn best, ook op school en wordt geprezen. Hij voorkomt een groot ongeluk. Hij wordt een Farizeeërtje. Zijn moeder onderwijst hem wel daarover, maar alles glijdt bij hem af. Jacob maakt ook fouten. Eens bevindt hij zich op verboden grond en wordt door den boschwachter gesnapt. Hij geeft een valschen naam op. Nu is het met zijn rust uit en raakt hij in moeilijkheden, want hij moet voor zijn vader naar den boschwachter. Hij gaat zwerven. Men wordt ongerust. De meester vindt hem in een bosch. Hij bekent alles en belijdt ook zijn zonde voor God. Wel is de gang naar den boschwachter nog zwaar, maar hij doet het ten slotte gewillig. Dan komt de rust der bevrijding en de bede om een nieuw leven in Gods kracht. Algemeene op- of aanmerkingen: Een goed christelijk boek, waar wij er meer van moesten hebben. Geen overdreven Christendom. Prachtig wordt aangetoond, wat er terecht komt van goede voornemens en een leven in eigen kracht., Conclusie: Warm aanbevolen. | Boekbeoordeling van de Ned. Hervormde Zondagsscholenbond op Geref. Grondslag, 1937 Open Boekbeoordeling. |
J.W. de Vries Op verboden pad, druk 1, 76 blz. | G.K.C.O. 10 t.d.t. Jacob had wel goede eigenschappen, maar 't was jammer, dat hij zoo met zich zelf tevreden was. Een vertelling op school over de gelijkenis van den Farizeër en den Tollenaar had indruk op hem gemaakt, en toen een zijner makkers hem eens "Farizeër" schold, bracht hem dat tot eenig nadenken. Doch hij had een hardere les noodig. In de vacantie mocht hij een tochtje maken naar een nabijgelegen bosch. Omdat hij graag een hert wilde zien, ging hij buiten de paden, wat streng verboden was. Op eens stond hij voor den boschwachter, die, om hem bang te maken, zijn naam en woonplaats noteerde. Hij gaf toen een verkeerden naam en woonplaats op, om zoodoende gevreesde straf te ontwijken. Van nu af was zijn gemoedsrust weg, wat nog veel erger werd, toen eenige dagen later zijn vader hem een boodschap bij dien boschwachter opdroeg. Deze zeide, dat hij voor antwoord nu geen tijd had en daarom 's avonds zelf bij zijn vader zou komen. Nu bereikte zijn angst het toppunt en durfde hij niet naar huis gaan, maar dwaalde op zijn fiets overal heen, totdat eindelijk onderweg zijn onderwijzer hem aantrof, aan wien hij alles bekende. Deze bracht hem thuis, waarop openhartige schuldbelijdenis volgde, zoodat hij zijn gemoedsrust terug kreeg. In elk menschelijk hart schuilt iets van den Farizeër, en er is goddelijke genade noodig om den eigenwaan te breken. Ziedaar de strekking. De Schriftuurlijke waarheid, waarom het ons bij ons Evangelisatie-werk in de eerste plaats te doen is, wordt duidelijk geleerd: "Jongens, jullie moeten niet alleen met je verstand zeggen, dat wij zondaars zijn, maar ook met het hárt dat in 't bidden belijden (blz. 21). Alleen de Heere Jezus kan de kracht geven, om naar de geboden Gods te leven (blz. 76). We bevelen dit verhaal voor onze Kerstuitdeeling aan. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1937 |
J.W. de Vries Op verboden pad, druk 2, 76 blz. | G.K.C.O. 10 t.d.t. Jacob had wel goede eigenschappen, maar 't was jammer, dat hij zoo met zich zelf tevreden was. Een vertelling op school over de gelijkenis van den Farizeër en den Tollenaar had indruk op hem gemaakt, en toen een zijner makkers hem eens „Farizeër" schold, bracht hem dat tot eenig nadenken. Doch hij had een hardere les noodig. In de vacantie mocht hij een tochtje maken naar een nabijgelegen bosch. Omdat hij graag een hen wilde zien, ging hij buiten de paden, wat streng verboden was. Opeens stond hij voor den boschwachter, die, om hem bang te maken, zijn naam en woonplaats noteerde. Hij gaf toen een verkeerden naam en woonplaats op, om zoodoende de gevreesde straf te ontwijken. Van nu af was zijn gemoedsrust weg, wat nog veel erger werd, toen eenige dagen later zijn vader hem een boodschap bij dien boschwachter opdroeg. Deze zeide, dat hij voor antwoord nu geen tijd had en daarom 's avonds zelf bij zijn vader zou komen. Nu bereikte zijn angst het toppunt en durfde hij niet naar huis gaan, maar dwaalde op zijn fiets overal heen, totdat eindelijk onderweg zijn onderwijzer hem aantrof, aan wien hij alles bekende. Deze bracht hem thuis, waarop openhartige schuldbelijdenis volgde, zoodat hij zijn gemoedsrust terug kreeg. In elk menschelijk hart schuilt iets van den Farizeër, en er is goddelijke genade noodig om den eigenwaan te breken. Ziedaar de strekking. De Schriftuurlijke waarheid, waarom het ons bij ons Evangelisatie-werk in de eerste plaats te doen is, wordt duidelijk geleerd: „Jongens, jullie moeten niet alleen met je verstand zeggen, dat wij zondaars zijn, maar ook met het likt dat in 't bidden belijden (blz. 21). Alleen de Heere Jezus kan de kracht geven, om naar de geboden Gods te leven (blz. 76). We bevelen dit verhaal voor onze Kerstuitdeeling aan. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1940 |