|
|
|
Jan van Batenburg Schobbertje, druk 1, 125 blz. | G. K. C. 0. 19 t. d. t. f 1.10. (banden 45 cent). Uit een oogpunt van compositie is hier een bezwaar: er loopen twee geschiedenissen door elkaar heen. Zoo iets wreekt zich. Al bemerken de jeugdige lezers het niet zoo, toch is hier een ernstige fout. Gevolg is, dat de titel wel zou moeten luiden: "Schobbertje en de vier kamaraden." "Schobbertje" is een arme weesjongen van 12 jaar, Gerard geheeten. Maar zijn bijnaam draagt hij ten gevolge van zijn haveloos uiterlijk. Hij heeft als eenigen vriend een hond, dien hij verwond op straat gevonden had. De vier kameraden plagen hem en weten hem van zijn hond te scheiden. Hiertusschen door loopt de geschiedenis van een zilveren potlood, dat gestolen werd. Schobbertje voelt, dat hij vergeven moet, omdat de Heer Jezus het wil. Hij komt in de gelegenheid om het te doen. Een van de jongens, zijn ergste vijand, gaat met een slee te water. Hij redt hem en -- haalt zich een ziekte op 't lijf. die hem ten grave brengt. De schooljuffrouw zoekt hem op, en leert hem, dat de Heere Jezus den hemel voor ons verdiend heeft. De potlood-geschiedenis wordt opgehelderd. De vroegere plagers komen Schobbertje op zijn sterfbed bezoeken, en leggen later een steentje op het graf. De typografische verzorging is te loven. Het gelukkige ongeluk en de gelukkige ziekte. ofschoon voor den held met ongunstigen afloop, gaan hier als gebruikelijk, weer trouw hand aan hand. De auteur vertelt prettig. Of hij de werking van den H. Geest in een jongenshart heeft willen beschrijven, blijkt niet. Hij heeft het niet gedaan. Daardoor mist het verhaal iets, dat wij gaarne in onze Zondagsschoollectuur zien. Dat is jammer. Wij bevelen "Schobbertje" voor onze Kerstuitdeeling aan. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiƫn van "Jachin", 1927 |