Voor een Pdf-printvriendelijke versie van deze recensie Klik hier
Sluit venster

Boek en druk


Recensietekst


Bron



K. Wielemaker

School en zending , druk 1, 158 blz.
School en Zending. Handleiding bij het Zendings-onderwijs aan kinderen door; K. Wie-lemaker, in leven hoofd der Christelijke school te Biggekerke. Uitgegeven vanwege de Onderwijs-Commissie van den Zendingsstudie-Raad door den Boekhandel van den Zendingsstudie-Raad te Den Haag.
"Als het boompje is groot,
is het plantertje dood."
Met dit weemoedige woord begint het "woord vooraf als het den ontslapen auteur herdenkt. Wielemaker heeft zijne rijke gaven aan dit werk besteed, maar de uitgave ervan niet mogen beleven. De Onderwijscommissie die het "Woord vooraf" schreef zegt o.a. van dezen arbeid :
"Onze bewondering steeg bij elk proefvel dat we ontvingen.
"Zoo ging het ons ook, toen wij hoofdstuk na hoofdstuk opsloegen en ten slotte opnieuw stilstonden bij de rijke inhoudsopgave.In afdeeling A behandelt de schrijver de volgende punten : wat wij onder Zendingsarbeid verstaan, waarom het moet gegeven worden en waar; wie het moeten geven en hoe het moet gegeven worden.
Sprekende over het Zendingsonderwijs in de lagere school, brengt de schrijver de vraag naar voren of dit occasioneel moet zijn of een eigen plaats in het leerplan moet innemen. Hij kiest voor het laatste en merkt daarbij terecht op : "een occasioneele behandeling van eenig onderwerp komt neer op een al te uitvoerige behandeling door een onderwijzer, die zich voor dit onderwerp interesseert en een veronachtzaming door een onderwijzer, met wien dit niet het geval is."
Dan komt de tweede vraag : "zullen wij van de zending een apart leervak maken, dus daaraan een eigen plaats op den rooster geven ?"
Hiertegen zijn verschillende bezwaren die de heer Wielemaker onder de oogen ziet. Hoewel hij dus zelf de voorkeur geeft aan een inschakelen van de zending in het leerplan, geeft hij in afdeeling C van dit werkje ook een leerplan voor een afzonderlijke behandeling der zending in pl.m. 40 lessen wellicht kan dit ook Kinder-Zendingsvereenigingen enz. dienen.
Afdeeling B, die bijna 3/4 van het geheele boek beslaat, bevat een voorbeeld van "de zending in het leerplan voor de verschillende vakken." Alleen het onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis bevat 35 hoofdstukken. .Bij het onderwijs in geschiedenis en aardrijkskunde, maar ook bij lezen, natuurkunde, slojd enz. ruimt de schrijver eene plaats voor de zending in.
Het spreekt van zelf, dat de opleiding van den onderwijzer hiermee in aansluiting moet wezen. Toch toont de heer Wielemaker een practisch man te zijn. Want, sprekende over de wenschelijkheid van Zendingsstudie-kringen voor kweekelingen, wijst hij erop hoe de vier opleidingsjaren den geheelen leerling opeischen.
Wat ons in dit geheele boekje aantrekt, is, dat hier een man aan het woord is, niet alleen met een warm zendingshart, maar een echte schoolman, die met de praktijk in de eerste plaats rekent.
En ten tweede loven wij den breeder opzet, die tot in kleine details is uitgewerkt.
Als de heer Wielemaker over de zending op de lagere school schrijft, heeft hij het niet alleen over het onderwijs, maar wijst hij ook op het gebed. Hij dringt aan op het begrijpelijk vertellen van belangrijke gebeurtenissen, op het bekijken van platen, op het werken voor de zending. En bij dit laatste wijst de schrijver dan weer op contact met de ouders, van wier toestemming men verzekerd moet zijn.
Ik eindig, waar ik begonnen ben, bij het "Woord vooraf." Daarin zegt de onderwijs-commissie ; "De ervaring, die men bij het gebruiken van dit boek zal opdoen, zal ook wel op leemten wijzen."
Leemten heb ik niet ontdekt, met een gevoel van respect voor den schrijver die zijn onderwerp tot in de kleinste punten uftwerkt, heb ik het boek ter zijde gelegd. En ik hoop er nog veel uit te leeren.
A. D.
Christelijk Vrouwenleven, 1919