|
|
|
P.A. Sparenburg Jr. Thérèse, druk 1, 79 blz. | Leeftijd 16-18 jaar. Thérèse, het eenigst dochtertje van baron van Dalenstein wordt door een zigeuner, Jacques, heimelijk aan haar ouders ontvoerd. Jacques staat het kind af aan een Duitschen circus-directeur. Thérèse treedt later in het circus op onder den naam van "Fräulein Hädchen". Na van het paard gevallen te zijn blijkt zij verder ongeschikt voor het circus; zij komt nu bij een tooneelgezelschap, dat naar Holland vertrekt. Een ziek meisje is in Gods hand het middel, dat Thérèse haar kunstenaarsleven vaarwel zegt. Ontroerend wordt ons dit beschreven. Na een afwezigheid van pl.m. 15 jaar wordt Thérèse aan haar ouders teruggegeven. Een boekje voor oudere meisjes. Aanbevolen. | Boekbeoordeling van de Ned. Hervormde Zondagsscholenbond op Geref. Grondslag, 1931 Open Boekbeoordeling. |
P.A. Sparenburg Jr. Thérèse, druk 2, 79 blz. | G.K.C.0. 4 z.p. 40 cent. De huisknecht van een baron steelt, wordt weggejaagd en wreekt zich door een kermisreiziger in de gelegenheid te stellen het vierjarig dochtertje te stelen. Thérèse wordt verkocht aan een circus, komt later aan het tooneel, wordt plotseling bekeerd, zingt Christelijke liederen en door een samenloop van omstandigheden komt zij weer bij haar ouders terug. Eén onzer recensenten maakt de opmerking: "Dat van dit boekje een tweede druk verschijnt, bewijst, dat de koopers lang niet altijd het beste weten te vinden, want er zijn tal van boekjes, die beter zijn. Met groote vette letters staat aan het einde: "De goedertierenheden des Heeren zijn over degenen, die Hem vreezen". Dat is volkomen waar, maar om dit aan te toonen, zijn er wel betere verhalen." Dat met enkele ernstige bezwaren bij den eersten druk door ons geuit, niet is gerekend, vinden we jammer, niet om onszelf, maar om het boekje. We schreven in 1908: "Er wordt gesproken van de "echtgenoote" van den kerrnisreiziger, en van den "man" der vrouw, die met hem zijn wagen bewoont. De kinderen worden daardoor in verkeerd gezelschap gebracht. Het kinderoog ziet al genoeg en het kinderoor vangt al genoeg op van het zondig realisme des levens, dan dat men daarop ook nog in het bijzonder in de kinderlectuur de aandacht behoeft te vestigen. Een andere fout is deze, dat herhaaldelijk door de moeder van het weergevonden kind de kreet wordt geuit: "O God!" en zulks niet in een gebed, maar eenvoudig als uiting van geluk, van blijdschap, enz., (Blz. 53; "o God!" ik zal het nog van blijdschap besterven!" En 54: "o God! welk een geluk!"). Dit is beslist zonde tegen het derde gebod. Het lange vers van acht maal acht versregels, dat de heer Van Dallenstein, in een gemoedelijke samenspraak met zijn echtgenoote, zoo maar even opzegt, zal den lezer veel te lang vallen. In het algemeen is de auteur te weinig kinderlijk." De taal is boekentaal. Ofschoon we niet ontraden mogen dit verhaal te lezen, achten we toch de materieele en formeele gebreken ervan zoo groot, dat onze aanbeveling slechts matig kan wezen. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1931 |