|
|
|
Ida Keller 't Was maar een takje hulst, druk 2, 77 blz. | G.K.C.O. 11 t.d.t. 80 cent.Hoofdpersoon in dit fantasie-verhaal is een verwaarloosde jongen uit "het onzalige slop", die met bedelen en stelen aan den kost komt en door een oude vrouw, bij wie hij thuis is, tot een "man in de boosheid" wordt opgeleid, doch bij al zijn verkeerdheden bewijst, een gevoelig hart te hebben, daar hij ondanks al zijn armoede toch ook nog zijn vriendje, een ongelukkige stumperd mede verzorgt. Deze jongen komt in aanraking met een dame, die voor hem en zijn vriendje, alsmede voor de oude vrouw Punt en nog meer bewoners van het slop zorgt, totdat ze onverwachts door den dood wordt weggenomen. David, de held van 't verhaal gaat op zee. Japie, de ongelukkige knaap, wordt door een rijken heer Als kind aangenomen en na verloop van 20 jaar vinden de vrienden van vroeger elkander plotseling en ongedacht weer, waarbij een hulsttakje als herkenningsteeken dienst doet. Beiden, David en Japie, werden tot God bekeerd. Het verhaal is verdeeld in 11 hoofdstukken, alle van opschriften voorzien. De uitvoering is net. De teekeningen zijn soms minder fijn. De letter is helder en flink van grootte. De stijl is goed, behoudens een enkele uitdrukking. In 't algemeen hebben wij tegen den geest van het boekje geen bedenking. Ons hoofdbezwaar is gericht tegen de groote onwaarschijnlijkheid er van. Onwaarschijnlijk is het in hooge mate. Het is een romannetje voor kinderen, doch geenszins een model op dit gebied. Een jongen in een groote stad, die leeft van bedelen en stelen, ziet een dame in het wit voor een engel aan! David ontmoet "na 20 jaar" "toevallig zijn ouden vriend Japie" op het kantoor van zijn pleegvader, terwijl hij toch, zooals ieder ander zou hebben gedaan, eerst zich rechtstreeks bij de hem bekende families zou vervoegd hebben. Maar dan deed het hulsttakje, dat als een soort tooverstafje ten tooneele verschijnt, geen dienst! Het verhaal staat daardoor feitelijk buiten het leven. Dat is ons hoofdbezwaar. Alles gaat te mooi en 't loopt alles veel te gelukkig af! Dat bevredigt den kinderen wel voor een tijd, maar 't kan oorzaak zijn, dat diezelfde kinderen na het lezen van dit verhaal door de werkelijkheid ontzettend ontnuchterd worden. Bovendien steekt er weinig leering in. Het boekje is nog het best op zijn plaats in de huisgezinnen van hen, die voor zichzelf geen ontbering kennen en in staat zijn, om anderen wel te doen. Tegenover dit gebrek aan "werkelijkheid" in de voorstelling staat het voordeel van een goede strekking. De rijke zegen, die zelfs een klein bewijs van dankbaarheid hebben kan. Dat is goed. Te loven is, dat gewezen wordt op den Heiland, den Zaligmaker van zondaren, hoewel dit laatste klaarder en breeder kon geschied zijn. Evenwel - er is bij al het bedenkelijke ook veel goeds in dit boekje, menig hartelijk woord, menige ernstige wenk en het noodigt ook tot den Zaligmaker van zondaren. Uit dien hoofde bevelen we het aan, al kunnen wij het tot ons leedwezen niet met zooveel warmte doen als we zouden wenschen. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiƫn van "Jachin", 1926 |