|
|
|
W.G. van de Hulst Bijbelse vertellingen voor onze kleintjes, druk 15, 243 blz. | a Welk type kind staat Van de Hulst voor ogen? De opvattingen van de schrijver zijn niet mis te verstaan in het Woord Vooraf van de eerste editie, een inleiding die sindsdien steeds herhaald is: `Deze uitgave voor de kleintjes wil worden voorgelezen langzaam en duidelijk en met het warm accent van eigen eerbied en verwondering, die in 't klein kinderhart licht eerbied en blijde verwondering wekt. Dit boek wil een bijbel voor de kleuters zijn en zich in alles richten naar 't klein kinderverstand, dat misschien zo weinig nog begrijpt; maar meer nog naar 't klein kinderhart, dat misschien al zo veel verstaat. Het wil van de heilige dingen vertellen, eenvoudig, klaar, in naïeve, bijna simpele taal, die toch nooit het gewijde gebeuren mag profaneren. Het wil niet volledig zijn: volledigheid zou de kinderen kunnen verhinderen. Dit boek wil niet anders zijn dan een heel bescheiden, heel eerbiedig pogen ook de jonge kinderen reeds binnen te leiden in de heilige sfeer der goddelijke dingen. Hun belangstelling zal de toets zijn in hoeverre dit pogen slaagde.' De vraag is of deze kenmerken inderdaad ook in het boek zijn te herkennen. Ik neem daartoe als vergelijkingsmodel het bekende verhaal uit Lucas 8:22 vv., 'De storm op het meer', een verhaal dat in deze categorie steeds als paradigma zal dienen. Na een uitvoerige schildering van de wind en de zee die woest te keer gaan met het scheepje, waarin Jezus en de discipelen zitten, wordt het verhaal zo verder verteld (pag. 178-179 in de 15e druk): Meester! O, Meester!' roepen de discipelen. 'O, Meester, word wakker! De storm zal ons doen verdrinken! O, Meester, help ons, bewaar ons, wij vergaan!' Ze zijn zo bang, zo vreselijk bang. Dan wordt de Here Jezus wakker. Hij staat op. De boze wind giert langs Hem heen. De wilde golven spatten hun schuim tegen Hem op. Maar - de Here Jezus schrikt niet eens. Hij is helemaal niet bang voor die boze storm. Hij staat daar achter op het schip; heel rustig. En Hij strekt zijn hand uit over het water. En Hij zegt tegen die woeste golven en tegen de wilde wind: Zwijg, wees stil!' En dan? O, zie toch eens! Dan vallen de woeste golven neer, en die wilde wind waait weg de donkere verte in. En 't wordt opeens weer heel stil op de donkere zee. De golven en de wind moeten dadelijk doen wat de Here Jezus hun zegt Hij is ook de Meester van de grote zee en van de boze storm. Ze luisteren naar zijn stem. En de bange discipelen ? Ze zien het O, ze buigen het hoofd. Ze durven hun Meester niet goed aanzien. Is Hij zo machtig, zo sterk ? Kan Hij dan ook de zee en de wind stil maken? Hoor, de Here Jezus zegt tegen hen: 'Waarom ben je toch zo bang geweest? IK was toch bij u. Geloofde je dan niet, dat ik u zou helpen?' Maar ze durven niets zeggen. Ze schamen zich zo. De Meester kan alles. Hij kan de zieken genezen en de doden weer levend maken. Hij is de Zoon van God. Waarom zijn ze dan zo bang geweest? Ze hoefden niet bang te zijn. Hij zou hen niet laten verdrinken. Ze keken de Here Jezus vol eerbied aan. Ze hielden nog veel meer van Hem. En toen voeren de scheepjes weer verder over de stille zee. Als een spiegel zo glad en zo mooi lag het water te glimmen. En de mooie sterren fonkelden aan de hemel. Nu was alles weer goed' 1 In vergelijking met de andere verhalen in het boek en in vergelijking met de bijbelpericoop vallen twee elementen in deze passage vooral op: 'De Meester kan alles' en 'Nu was alles weer goed'. De eerste uitspraak kan men, ik vermeldde dit reeds in hoofdstuk II, in vele varianten bij Van de Hulst tegenkomen. Zoals ook deze passage toont, is het inderdaad zijn bedoeling om voor het kind het beeld van een veilige wereld te scheppen - tegenover de angst - onder een goddelijke almacht. Men kan dit hier met grote duidelijkheid vaststellen, omdat de bijbeltekst zelf geen mededeling doet over de Meester die alles kan. Hetzelfde geldt evenzeer voor het happy ending van het verhaal. Bij Lucas ligt bepaald niet de nadruk op de gelukkige afloop van het avontuur, maar Van de Hulst maakt er typisch een verhaal van - zoals van zovele andere verhalen - waarbij tenslotte het kind gerustgesteld is. 2 Het fragment is ook voor het gebruik van emotionele adjectiva illustrerend: boze, wilde, bang, woeste, donkere. Het is duidelijk, dat de schrijver met grote nadruk het kind in zijn veronderstelde emotionaliteit wil imponeren, hetzij in dramatische zin, zoals hierboven, hetzij in romantiserende zin in de vele passages elders, waar termen als blij, mooi, heerlijk, gelukkig de boventoon voeren. 3 Een derde karakteristiek van het kindbeeld van Van de Hulst - deels samenhangend met de voorafgaande - is, dat het kind makkelijk aanspreekbaar is in termen van bewondering ('Is Hij zo machtig, zo sterk?') en verwondering ('En de mooie sterren fonkelden aan de hemel'). b Als men ook de vraag stelt, waartoe hij het kind wil brengen, dan blijven er uiteindelijk wel enige vraagtekens staan. De schrijver spreekt zelf van "binnenleiden in de heilige sfeer der goddelijke dingen", maar dan nog blijft de vraag wat dit concreet betekent. Ik dacht dat twee tendensen van belang zijn: 1 Met een zekere nadruk vermeldt de schrijver vaak aan 't einde van een verhaal, wat de boodschap van de vertelling is. Hij wil als het ware steeds iets behartenswaardigs toevoegen. In het geciteerde fragment is dit duidelijk het geval in de voorlaatste alinea. Nu eens zijn deze - haast 'prekende' - toevoegingen dogmatisch en piëtistisch van strekking, dan weer meer moraliserend 2 De moraliserende manier van vertellen heeft vaak zoveel nadruk (vergelijk hoofdstuk II), dat het waarschijnlijk de oprechte bedoeling van Van de Hulst is geweest de kinderen een zedelijk onderscheidingsvermogen van godsdienstige strekking bij te brengen. Dat hij zich daarbij bedient van kinderlijke woorden als goed en lief tegenover boos en slecht, is begrijpelijk vanuit aspect (a). Tot slot nog enkele conclusies van algemene aard. Deze reeks van vertellingen, die voorgelezen moet worden, vooronderstelt een luisterend kind dat uitsluitend verbaal benaderd wordt. De aandacht van de schrijver voor de beperkte taal- en begrippenschat van het kind gaat zo ver, dat hij als het ware alles in kinderlijke termen wil onderbrengen en daardoor in infantiliseringen terecht komt. Het vooronderstelde kind, zoals dat uit de manier van schrijven op ons afkomt, is het verbaal-aanspreekbare, sfeergevoelige en gehoorzaam luisterende kind, dat kennelijk bereid is op gezag van de bijbel (of van de verteller) de verhalen voor waar en belangrijk te accepteren. Deze Vooronderstelling negeert de zelfstandigheid van het kind en werkt intimidatie in de hand. | Open het boekje Rapport van een onderzoek naar kinderbijbels van Nederlands bijbelgenootschap en Katholieke bijbelstichting, 1972, 1957-58 |
W.G. van de Hulst Bijbelse vertellingen voor onze kleintjes, druk 16, 243 blz. | Sinds de tijd waarin dit boek voor het eerst verscheen (de jaren twintig), zijn de opvattingen zowel in de pedagogiek als in de bijbelwetenschap zozeer veranderd, dat het als verouderd moet worden beschouwd. De auteur hanteert in zijn vertellingen een moralistisch zwart-wit schema, en besluit veel verhalen met aan te geven wat (naar zijn mening) de boodschap ervan is. Naar tegenwoordige mening van velen wordt op die manier geweld aangedaan aan de boodschap van de bijbel. | Open het boekje De ene kinderbijbel is de andere niet ..., G.J. Marseille, 1977, 1957-58 |