Voor een Pdf-printvriendelijke versie van deze recensie Klik hier
Sluit venster

Boek en druk


Recensietekst


Bron



Johanna

De jongens uit de smederij, druk 1, 61 blz.
Geïll. gekl. oms1. 3 zw. plaatjes. 35 cent. De Smidsbaas Klip komt te sterven, een weduwe en drie jongens achterlatende, deze den Vader in de hemelen aanbevelend. Moeder heeft wat met haar drie jongens te stellen. De oudste, de toekomstige smidsbaas, veertien jaar oud, is nog al parmantig en luistert niet veel naar zijn oom, die hem in 't vak zal opleiden. Door eigen schuld krijgt hij een ongeluk, waardoor hij blind wordt. De tweede, een leergierige jongen, wordt een tijd lang door een verkeerden kameraad op slechte paden gebracht, doch komt gelukkig bijtijds terecht. De jongste, een echte woelwater, wordt om zijn woeligheid van de Zondagsschool weggestuurd, doch treedt later ook in 't goede spoor. In 't eind is de oudste, onderwijzer in een Blindeninstutuut, - de tweede, onderwijzer aan een lagere school, - de derde, machinist-leerling. Het verhaal is boeiend en vlot geschreven. Reeds terstond bij het begin treft ons de wijze, waarop over den plotselingen dood van den smid gesproken wordt. Ook de teekening van de eigenaardigheden der drie jongens is geheel naar het leven. Onze kinderen, deze schets uit het jongensleven lezend, zullen zonder twijfel zeggen: "Zoo is het". En de ouders, die de worsteling der moeder geteekend zien, zullen getuigen: "Zoo gaat het". Het verhaal voldoet. De moeder treedt op als een kloeke Christin; de jongens zijn jongens, geen "heilige boontjes"; ook gelukkig geen onverbeterlijke schurken. Buiten de moeder met haar drie jongens komen geen figuren voor, die u bij 't lezen in den weg staan. zooals dat wel eens gebeurt. Geen enkele is te missen maar daar behoeft er ook geen een bij. Uit het verhaal zijn verschillende nuttige lessen te trekken. In den oudsten jongen wordt afgekeurd, dat hij op dien leeftijd zijn plaats niet kent, hetgeen zoo dikwerf gezien wordt. In den tweeden jongen hebben we het waarschuwend voorbeeld van een knaap, die 't kwade lieflieeft en er anderen toe tracht te verleiden. De nadruk wordt er op gelegd, dat het niet laf is maar van moed getuigt, als kinderen "neen" durven zeggen, wanneer verkeerde vrienden hen trachten mee te sleepen. Als kinderen verkeerd hebben gedaan, moeten zij dit niet voor hun ouders verzwijgen, maar belijden, opdat ze niet tot erger komen. Klaarblijkelijk is de strekking, dat God is de Rechter der weduwen en de Vader der weezen, maar dat Hij ook wil, dat zijn kinderen in de waarheid wandelen, hen kastijdt wanneer zij Hem verlaten, doch ze ook weer in genade aanneemt om Christus' wil, indien ze in den weg van oprechte verootmoediging en schuldbekentenis tot Hem wederkeeren; een strekking, die alleszins loffelijk is. Jammer is, dat de Schrijfster niet voldoende laat uitkomen, dat God steeds zijn verbond gedenkt. Een fout in dit verhaal is ook, dat het spreekt, alsof kinderen uit een Christelijk gezin hun kennis van de heilswaarheden alleen van huis en van de Zondagsschool hebben, terwijl van kerk en catechisatie geen sprake is. Treffend komt daarentegen weer uit, hoe God steeds voor de Zijnen zorgt, doch dat dit meestal heel anders geschiedt, dan zij zich hadden voorgesteld, en dat Gods wegen, onbegrijpelijk als ze zijn, door smart en lijden tot heerlijkheid voeren. We aarzelen met het oog op al deze voortreffelijke hoedanigheden dan ook geenszins, het boekje van ganscher harte aan te bevelen. Ook de geheele uitvoering is uitnemend.

Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1911

Johanna

De jongens uit de smederij, druk 1, 61 blz.
Jan Klip, de forsche hoefsmid, is na korte ongesteldheid overleden. Zijn weduwe blijft achter met 3 jongens: den 13-jarigen Klaas, die bestemd is, de smederij over te nemen; Roelof, die meer lust toont in studie en den woeligen, 8-jarigen Timpie. Klaas, om zijn parmantigheid soms »de jonge baas« genoemd, krijgt tengevolge van zijn eigenwijsheid een stukje gloeiend ijzer in zijn oog; dit leidt tot volkomen blindheid. Roelof komt tijdelijk onder den invloed van een slechten makker en Timpie veroorzaakt door zijn woeligheid zichzelf en zijn moeder veel onaangenaamheden. De weduwe blijft te midden van dit alles op God vertrouwen en hoewel 't heel anders gaat dan zij had verwacht, wordt zij toch niet beschaamd. De laatste volzin van 't boekje, waar de bekende tekst uit Jesaja 55 wordt aangehaald. (Want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde ...) duidt vrijwel de strekking van 't boekje aan. Op blz. 21 merkt Timpie op: »als God toch doet, wat Hij wil, dan geeft het ook niet al bidden we tot Hem«. Als moeder die vraag hoort, »vloeit er psalmvers van haar lippen.« Dit is niet mooi gezegd. En wat Moeder dan tegen Timpie's schijnbaar zoo logische redeneering inbrengt, is wel zeer mooi en goed, maar toont toch niet duidelijk genoeg aan, dat ons bidden niet moet zijn een pogen om God af te brengen van wat Hij wil. Op blz. 53 en v.v. doet Timpie, die nu al 11 à 12 jaar is, een poging, om zijn broer Klaas wat op te beuren. Zijn gesprek en heel zijn handelwijze hier lijkt ons wat onnatuurlijk. Overigens is het boekje, waarvan taal en stijl verder geen aanleiding geven tot opmerking, wel geschikt voor jongens van 10 à 12 jaar. Het is geillustreerd met 4 plaatjes van het he- kende genre. Boekbeoordeling in bijblad van "De Christelijke Familiekring : tijdschrift voor zondagsschool en huisgezin", 1911