|
|
|
A.J. Hoogenbirk De twee broeders , druk 1, 160 blz. | Dit boek van den heer Hoogenbirk kan van de nieuwe uitgaven o.i. op den eerepalm aanspraak maken. Heel het verhaal is van het begin tot het einde weer met het merk van een voortreffelijk talent gestempeld. Twee broeders Schravers - Gijs en Steven - worden eerst, en twee andere broeders Schravers - Gijs en Pieter, zoons van Steven - daarna aan den lezer voorgesteld. De beide laatstgenoemden en hun ervaringen vragen verreweg de meeste aandacht. Eerst zijn ze, met hun ouders, vrij behoeftig; later, na den dood van den vrekkigen oom, komen zij in goeden doen. Steven breidt dan de zaken zeer uit, wordt een man van geld, hecht aan zijn aardsche bezittingen zijn gansche hart en is dan ook radeloos, als op een kwaden dag blijkt, dat een oneerlijke bediende, hem groote sommen ontvreemd heeft. Hij blijft en wordt meer en meer suf, totdat na vele jaren de Heere hem wonderlijk herstelt en hem ook tot bekeering brengt. Gijs, te weten de tweede van dien naam, komt in verkeerd gezelschap, veracht de lessen zijner vrome moeder, zwerft na den dood van deze al verder af en is ten slotte, als de verloren zoon in de gelijkenis, zijn geld en zijn vrienden kwijt. Maar hij komt ook, als de verloren zoon, tot zichzelven en tot den Heere en vindt genade. Hij en zijn vader vinden elkander gered en behouden terug; en leven voorts, de vader slechts een korten tijd meer, tot eere des Heeren. - Pieter past aldoor goed op, klimt geregeld in aanzien en vermogen, klampt zich al meer vast aan den rijkdom en laat zich ten slotte door de begeerte naar geld en meer geld brengen tot een uitermate gevaarlijke leverantie aan een van twee oorlogvoerende mogendheden. Dit doet hem al zijn rijkdommen opeens kwijt raken. De ontdekking hiervan grijpt hem derwijze aan, dat hij het besterft. Oom Gijs en neef Pieter gaan beiden heen, zonder den vrede met God en de vergeving der zonden deelachtig te wezen, als levende bevestigingen van de uitspraak der Schrift, dat degenen, die rijk willen worden, in veel verzoekingen en in den strik vallen. De hoofdfiguren in dit verhaal zijn, om met Hildebrand te spreken, meer dan herinneringsneuzen op verbeeldingsaangezichten. Het zijn menschen van vleesch en bloed, gelijk men ze in onzen tijd schier overal ontmoeten kan, doch beschouwd met het oog van een fijnen menschenkenner en geteekend met de gouden pen van een auteur van den eersten rang. Er schuilt in dit boek diepte van zielkundige waarneming. De karaktertrekken van vader en oom, doorgaande in de twee broeders en in beide verscherpt, zijn inderdaad goed psychologisch gedacht. De roerselen onzer daden worden hier met de meesterhand van den ontleedkundige blootgelegd. Tusschen den diepen ernst fonkelt nu en dan een sprankje frissche humor. Bij de inkleeding van het verhaal is alles gemakkelijk en pakkend, en vallend onder het bereik van kinderen van 12 à 13 jaar. Taal en stijl zijn voor deze geschiedenis passend en onberispelijk. Alles wordt gedacht en uitgedrukt in woorden, wier keurigheid alleen door hun eenvoudigheid wordt geevenaard. 't Moet getuigd, dat de Schrijver in dit werk bijzonder op dreef is. De vorm is meesterlijk, onderhoudend, levendig. Wie zoo schrijft, heerscht over de harten zijner lezers. Ook in dit boek worden "Heer" en "Heere" afwisselend gebruikt. De uitgever heeft hier blijkbaar eveneens zijn beste been voorgezet. Het boek ziet er kostelijk uit. Goed papier. Flinke letter. Heldere, lieve plaatjes. Reeds de omslag, sierlijk en toch zoo eenvoudig, zet u dadelijk midden in het verhaal. De strekking is ongetwijfeld, den jeugdigen lezer diep te doordringen van deze groote waarheid: "Wat baat het den mensch, zoo hij de geheele wereld gewint en lijdt de schade zijner ziele?" De Schrijver bedoelt, het hoogst gevaarlijke te schetsen van de geldzucht en van de verkwisting. Dat de geldzucht is een wortel van alle kwaad, en dat wie rijk, willen worden vallen in den strik, komt sprekend in het verhaal uit, en daaraan mag ook in onzen materialistischen tijd wel krachtig herinnerd worden. Maar ook schittert de groote genade Gods, die machtiger is dan de zonde van geldzucht, en die de slaven der zinnen tot dienstknechten des goedertierenen Gods weet te maken. 't Spreekt vanzelf, dat wij dit boek onvoorwaardelijk aanbevelen. | Boekbeoordeling van Kinderlectuur voor de Zondagsschool door de Commissiën van "Jachin", 1907 Open Jachin-boekbeoordelingen. |
A.J. Hoogenbirk De twee broeders , druk 1, 160 blz. | De geschiedenis van twee broeders die, na een vreugdelooze jeugd en eene slordige opvoeding, voor den handel werden opgeleid. De oudste komt in weelderige, wereldsche kringen, vervreemdt van de vreeze des Heeren, en wordt door het spel arm; daarna tot kennis zijner zonde gekomen, vindt hij later een eerzaam bestaan, waarin hij God dient. De jongste vermoeit zich slechts om rijk te worden en ziet op zijn broeder met eigengerechtigheid neder. Hij zal wijzer wezen. Op het punt echter, om zijn doel te bereiken, verblindt hem zijn geldzucht. Het eind is, dat hij stort in het eeuwige verderf. Als zijn geld, zijn afgod weg is, sterft hij van schrik. De strekking is duidelijk. Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om die, welke blijft tot in het eeuwige leven. Taal en stijl zijn uitnemend verzorgd. Het is alleen geschikt voor kinderen boven 12 jaar. Er zijn hier en daar, en dat wel op zeer verdienstelijke wijze eenige historische bijzonderheden ingevlochten. Naar aanleiding hiervan een enkele opmerking. Abusievelijk wordt op blz. 19, waar over den Spaanschen Successie-oorlog gesproken wordt, Zuid-Nederland eene bezitting van Oostenrijk genoemd. Het werd dit eerst na het einde van den oorlog. Voorts mocht het ons niet gelukken in Jesaja te vinden, wat op pag. 137 vermeld wordt; wel in Ezechiel XXXIII en op andere plaatsen in Ezech. | Boekbeoordeling in bijblad van "De Christelijke Familiekring : tijdschrift voor zondagsschool en huisgezin", 1907 |