Sluit venster


Voor een Pdf-printvriendelijke versie van deze recensie(s) Klik hier

Recensietekst


Bron


D e K i n k h o o r n 1) is de titel van een bloemlezing van poëzie uit onze eigen kring: twintig gedichten van zeven auteurs. Het is goed, dat in de serie kleine bloemlezingen van Christelijke poëzie, die binnen de Libellenserie aan het verschijnen zijn, al vroeg een plaats is ingeruimd aan onze jonge Christelijke dichters. De indeling (6 x 3 + 2 en alfabetische volgorde) demonstreert, dat de verzamelaar geen voorkeur heeft, of niet wenst te tonen, waardoor het bundeltje dan ook wel beantwoordt aan zijn doel : een (ietwat koele) eerste kennismaking. Over het algemeen kan ik me bij de keuze der verzen goed neerleggen.
De titel van de bundel heb ik overgenomen voor dit opstel, omdat dit ook een resonans op de lektuur van poëzie zijn wil. Een resonans allereerst op het uiterst zwakke geluid van Steggerda's vers 2). Het is meer een regel hier en daar, die een ogenblik doet vragen zou misschien toch achter deze bundel een dichter zich verbergen, maar er is meer, dat deze gedachte tegenspreekt ; een zwakke techniek, een geringe verbeelding, weinig eigens. Voorlopig geloof ik, dat we nog goed doen over Steggerda zo weinig mogelijk te schrijven.
Zo gemakkelijk kan men aan de verzen van Jan letswaart 3) niet voorbijgaan. Jan letswaart heeft met deze bundel een periode afgesloten, de periode van "het gedroomde leven". Het is duidelijk in de beste verzen van het laatste jaar, dat hij zich los wil maken uit de beslotenheid van de droom, ook al voelt hij zich in de ruime dag nog onzeker.
In de oudere verzen van Ietswaart is de weke overgevoeligheid en het onklare zeggen van het wakend voortdromen. Daar komt langzamerhand voor in de plaats een meer bewust spreken, een strakker geluid en een helderder kompositie en zinsbouw. Dit geldt in de tijd natuurlijk niet absoluut, de laatst bedoelde gedichten kwamen ook vroeger al wel voor, de eerste zijn nog niet geheel losgelaten. letswaart zelf heeft in zijn bundel dan ook niet naar tijdsorde bij elkaar gebracht, hij is bij het dromend waken begonnen om met liederen van getuigenis te eindigen. Ik zou ook kunnen zeggen : de bundel begint met verwonderd vragen en eindigt in de exclamatie. De eenheid van beide is een toon van zachtheid, die vaak een streling, maar ook vaak een tekort aan kracht is. Het zou de moeite waard zijn een woordenlijst samen te stellen op de verzen van letswaart, om overtuigend aan te wijzen, hoe de meeste thuis horen in een sfeer van stil beklag, zachte aanhankelijkheid, zoet nadromen, een klein geluk en verwonderd vragen en lichamelijk geworden in : lege handen, eenzaam hart, weke mond, stil gezicht, witte handen. Steeds meer keert letswaart zich echter af van "het zachte schreien" van zijn hart om zich naar God te richten en het is niet te verwonderen, dat zijn toon, als hij tegenover de heerlijkheid Gods zich stelt, in het extatische overgaat. Toch is daar naast, zoals ik hiervoor al opmerkte, ook een nieuwe openheid en helderheid gekomen, die een groter stevigheid aan letswaarts vers geeft, iets wat een groter relief kan geven aan zijn vers, daar letswaart het tot heden te veel gezocht had in een zoete melodieusheid, die meer een bedwelming was dan een uitdrukkingsmiddel.
Van Randwijk 4) en letswaart zijn zowel in versopvatting als in houding tegenover het leven elkanders tegengestelde.
Ik geloof, dat van Randwijk over "het gedroomde leven" (ik bedoel niet de bundel verzen, maar de uitdrukking) vrij schamper zou kunnen uitvallen, hij is veel meer iemand, die graag zo hard schreeuwen zou, dat alle dromers wakker schrikten. Alle pijnen zijn "in de winden tot een schreeuw gerezen die ieder pijnigt en geen mensch meer stilt". Zijn vers is dan ook niet op een melodie gebouwd, maar vindt zijn eigenheid in brutale woorden, die zich onverwacht tussen zeer alledaagse plaatsen ; een vers dat men soms van zich afduwt om de zwakke techniek (wat voor sommige recensenten hetzelfde schijnt te betekenen als gebrek aan muzikaliteit), maar dat door een uitdrukking die zich In ons geheugen vasthaakt, een regel die we niet meer kwijt kunnen raken, onverbiddelijk om erkenning vraagt. Er is een doordringende toon in, die soms wat minachtends heeft, dan weer de vertwijfelde kreet is van een hart in nood, die ook nog klinkt in de stille verwondering, waarmee hij Gods werk gadeslaat, waardoor het allermoeilijkste, de aanvaarding, tot het allergewoonste wordt.
Van Randwijk voelt zich geroepen iets te doen ; bij alle lamlendigheid, die hij om zich heen ziet en bij alle ellende kan hij niet werkloos blijven toezien. De mensen maken er dan toch ook tegenwoordig niets van. - En zelfs Colijn kan het niet beter maken - zou misschien zijn vers ........ ?
Maar tegelijk weet hij, dat ook hij staat "op verbeurd gebied". Misschien moet hij "beminnen wat hij wou verslaan".
De titel van de bundel is ontleend aan het gedicht V e r g e e f s c h e s t r ij d. Wij Christenen die de zegen van Gods genezing en van Zijn liefde brachten, voelden ons te vroeg gearriveerd. En we hebben ons knus in onze Christelijke waarheden gehuisvest. Maar we hebben de voortgang van het Koninkrijk verhinderd. Wat kan de kerk nog, als er nood komt ? Op verbeurd gebied wordt het zwaard vergeefs getrokken. We hebben ons zelf gezocht. De Meester wil ons niet. Van Randwijk ziet het verval en weet, dat het oordeel komen moet, komende is. Juist nu, nu het Christendom zo sterk moest zijn, is "onze muur verrot". Slechts is er "de glimlach" van haar "die de glans draagt van beter leven", een enkel "levend teken van een ondoorgrondelijk verbond". En het goddelijk antwoord:

- Ik ben de Held, die niemand kan verslaan.
- Ik ben het Lam dat bloedt.

Van Oosten 5) is nog veel wranger van toon in zijn oordeel over onze tijd dan Van Randwijk. Misschien komt dat gedeeltelijk, doordat zijn instrument nog veel beter werkt, hij verwerft zo langzamerhand de niet in alle opzichten benijdbare reputatie een meester in het sarcastische genre te zijn. Want in de kern komt hij vlak naast Van Randwijk te staan, als hij belijdt, "dat wij de vreugde van uw vrede verkopen voor een valse rust", "dat wij de liefde tot den naaste voor braafheid hebben omgeruild", "dat wij in naam wel voor u strijden maar van onszelven slechts vervuld !"
Toch is van Oosten niet alleen in zijn vorm verbetener. Van Oosten is veel meer persoonlijk beducht en slaat daarom zo heftig van zich af. 't Is niet de vergeefse strijd, waarin ons officiële Christendom weerkracht missen zal, het is veel meer jij en ik, die morgen misschien ook werkloos zullen zijn, de tegenstelling van zatgevreten kapitalist en de mishandelde loontrekker, huisheer en in haar eer belaagd dienstmeisje ; de tegenstelling gaat zover, dat zelfs de huidarts, die de "foute mariniers" corrigeert, niet zonder minachting in de toon als de ongerepte wordt beschreven.
Van Oosten leeft uit de tegenstelling en weet slechts in een enkel ogenblik, dat wij allen de zegen verbeurd hebben. Daarom staat hij voornamelijk in de aanval, en het is daarom, dat zijn toon nog zo veel scherper en cynischer is. Daarom is het geloof meer een toevluchtsoord, waar de zonde wordt beleden en troost wordt gezocht, dan een kracht die mee in het leven wordt genomen. Daarom loopt van Oosten voortdurend gevaar voor cynisme, en vervalt bij die strijd tegen de liefdeloosheid in de maatschappij in de fout die hij hekelt.

1) D e K i n k h o o r n. Verzen van jonge Christelijke dichters. Libellenserie No. 11. Bosch en Keuning Baarn (z.j.).
2) D o n k e r e t o c h t. Verzen door Herman Steggerda. Uitgegeven in 1933 door Neerbosch' Boekhandel en Uitgeverij te Neerbosch.
3) H e t g e d r o o m d e l e v e n, door Jan Ietswaart. Uitgave van J. H. Kok N.V. Kampen (z.j.).
4) 0 p v e r b e u r d g e b i e d, door H. M. van Randwijk. Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam.
5) T ij d d e r n o o d e n. Een bundel tijdsverzen, door A. J. D. van Oosten. Uitgeverij „'t Center, 's-Gravenhage. Voorjaar 1934.
Opwaartsche Wegen, tijdschrift op Christelijken grondslag ter beoefening van de Nederlandsche letteren,
De firma Bosch en Keuning te Baarn zond ons 14 boekdeeltjes toe uit haar nieuwe serie, de Libellen-serie. Het zijn keurig uitgegeven dunne boekjes in heldere kleuren, die den meest uiteenloopenden inhoud hebben en die, wat 'n voornaam iets is, spotgoedkoop zijn. In haar geheel is de serie een waardevol bezit, maar ook afzonderlijk kan men uit de deelen een keuze doen. De volgende deelen zijn thans verschenen: De Weg tot het Geloof door Ds. J.C. Koningsberger. Rembrandt en het leven van Jezus. Etsen en teekeningen van Rembrandt. Begeleidende tekst van H. Rendtorff. Uit het Duitsch bewerkt door E.H. Oberman-Graanboom. Kasten en Bergruimten door V. Hartogh-Snoek. , Heiman Dullaart. Bloemlezing. Samengesteld en ingeleid door H.A. Mulder. Eenvoudige Leerbewerking door Riek van der Heyden. Plantenleven in Indië door Dr. L. van der Pijl. Op Kagawa's arbeidsveld door Dr. Ir. H.G. van Beusekom. De Kinkhoorn (Verzen van jonge Christelijke dichters). Leiding van God door Ds. E.L. Smelik. Kindergebeden door Ds. E.L. Smelik. Baby's eerste levensjaar door Chr. Steketee, arts. Met brulfteneugers op stap door D.J. van der Ven. De zin van uw ziek-zijn door Dr. P. Stegenga Azn. De schoonmaak door S. van Dam en S.J. Manger. Het is ons onmogelijk om alle deeltjes afzonderlijk te bespreken, maar op enkele willen we toch de aandacht vestigen. Een bijzonder fijn boekje is dat van ds. Smelik over Kindergebeden, waarin hij ouders en opvoeders te hulp komt door, na zijn inleiding, een aantal kindergebeden op te geven, die gemakkelijk te leeren en te begrijpen zijn. Het boekje van dr.ir. van Beusekom geeft in zijn beknoptheid een uitstekend inzicht in de beteekenis van Kagawa's werk voor Japan en voor alle Christenen. Het boekje van dr. van der Pijl over plantenleven in Indië laat zien dat zelfs in een boekje van 40 cts. mooie illustraties gegeven kunnen worden. Ook verschillende andere deeltjes hebben aardige illustraties, zooals b.v. dat van dr. van der Ven. De gedichten die in „De Kinkhoorn" zijn opgenomen kunnen ons niet erg bekoren. Een enkele goede zit er tusschen, we noemen b.v. „Vrouw Jansen gaat dood" van Muus Jacobse. Over 't algemeen bewijst dit boekje echter voor de zooveelste maal dat de jonge dichters die speciaal het étiquet „Christelijk" op zich geplakt hebben, niet de beste uit ons land zijn. In deze serie is een bloemlezing van gedichten echter zeker op haar plaats. We zien met verwachting de volgende uitgaven in deze reeks tegemoet. Provinciale Geldersche en Nijmeegsche courant, 03-07-1934

Open link naar krant op Delpher
Libellen-serie. Uitgave Bosch en Keuning, Baarn. Met een boekske in een hoekske, Cum libello in angello. De benaming "libellen-serie" is aardig gevonden en geheel van toepassing op deze sierlijke boekjes met de libel in den linkerbovenhoek van het omslag. De uitgevers dienen hier een serie aan, die alle terreinen van het menschelijk leven bestrijkt. Zoover wij kunnen oordeelen naar de veertien ons toegezonden deeltjes, kunnen wij wel voorspellen, dat deze serie bij velen in den smaak val vallen; immers de afzonderlijke deeltjes zijn zeer geschikt als kleine geschenken onder het motto „Libellen onderhouden de vriendschap", terwijl de serie in haar geheel een waardevol bezit beteekent. Zoo vormt bijvoorbeeld een boekske als „Baby's eerste levensjaar", door Chr. Steketee, arts, een kostelijke handleiding voor jonge moeders bij de verzorging van haar kleintjes. In „De Schoonmaak" door S. van Dam en S.J. Manger en in „Kasten en bergruimten" door Vict. Hartogh Sniek zullen ongetwijfeld alle huisvrouwen belangstellen. .Eenvoudige leerbewerking" door Riek van der Heyden zal door vele jongedames op prijs worden gesteld om de practische, duidelijke uiteenzettingen en afbeeldingen welke het werk zeer vergemakkelijken. Voor hen, die belangstellen in folkloristische gebruiken geeft D.J. van der Ven een onderhoudend praatje onder den titel „Met brulfteneugers op stap". „Plantenleven in Indië" bevat een beknopte beschrijving' van enkele planten in Indië door Dr. L. van der Pyl, terwijl Dr. Ir. H.G. van Beusekom vertelt van het Evangelie in een Japansch dorp in zijn interessant boekje „Op Kagawa's arbeidsveld" waar mannen als Kagawa en Masuzaki zijn als brandende toortsen in een nacht van onwetendheid en afgodendienst. Voorts bevat de libellen-serie een paar boekjes van de hand van Ds. E.L. Smelik, n.l. ..Kindergebeden", dat uit paedagogisch oogpunt niet ontbloot is van belang en „Leiding van God", waarin schrijver onderscheid maakt tusscnen leiding als bestiering en leiding als aanwijzing. Deze vlot geschreven verhandeling is alleszins waard, gelezen en overdacht te worden. Een troost voor kranken is de sympathieke toespraak van Dr. P.Stegenga Azn.: „De zin van uw Ziek-zijn." Wie aan een zieke een attentie wil bewijzen die niet duurder is, maar misschien toch heel wat meer blijvende waarde heeft dan een bloemetje of een vrucht, verkwikke den lijder met dit libelletje! En wie aan jonge, zoekende zielen richting wil geven, moge zich bedienen van een handwijzer als „De weg tot het geloof," van Ds. J.C. Koningsberger! Ook op kunstgebied brengt de libellenserie een en ander. Zoo onder meer: „Rembrandt en het leven van Jezus," eene verzameling etsen en teekeningen van Rembrandt met begeleidenden tekst van H. Rendtorff. (Mi. zeer geschikt als geschenkje bij de bevestiging van jeugdige lidmaten). Na verwant aan dit mooie boekje is de bloemlezing uil Heiman Dullaart's gedichten, samengesteld en ingeleid door H.A. Mulder. Heiman Dullaart, die behoort tot den nabloei van onze Gouden Eeuw, was een leerling van Rembrandt. Er is van hem, helaas, slechts één schilderij bewaard gebleven, maar zijn verzen zijn rijk aan kleur en klank, aan rythme en rijm, aan gevoel, gedachte en geioof! Het zijn kostelijke paarlen, gegroeid op den bodem van een oceaan van levensveruieping en geloofservaring! Zijne gedichten die betrekking hebben op Christus en Zijn lijden, doen vaak denken aan de wonder-heerlijke belichting, welke Rembrandt's schilderijen eigen is. Ik begrijp nochthans, dat het meerendeel onzer tijagenooten niet meer in staat is, dergelijke poëzie ten volle te waardeeren doch liever de dwaasheden slikt, welke zich onder het etiket „moderne kunst ' aandienen. Wij hebben dit gezien zoowel op het gebied der schilderkunst als op dat der muziek en der letteren. Futurisme, kubisme, dadaïsme, jazz en zinneloos gerijmel hebben het kunstgevoel grootelij ks vertroebeld. Een voorbeeld hiervan is „De Kinkhoorn", eveneens in de libellen-serie verschenen, eene verzameling verzen van jonge Christelijke dichters. Er is in dezen kinkhoorn misschien wat, dat kinkt, maar bedroevend weinig, dat klinkt. Als de beste gedichten uit dezen bundel noem ik „Mijn boerenland'' van Jan H. de Groot, dat sterk doet denken aan Adama van Scheltema, zonder evenwel diens hoogte te bereiken, en „Gethsémané" van Willem Hessels. Overigens worden een paar onbeduidende proza-zinnen nog niet tot een gedicht, door ze in korte regels in te deelen; overigens moeten dichterlijke vrijheden nooit ontaarden in dichterlijke fouten door bijvoorbeeld het willekeurig afkappen van een woord, om rijm te verkrijgen. Zoo iets is hoogstens rijmelarij. Ook vind ik in dezen bundel van jonge, Christelijke dichters veel, wat met Christelijke overtuiging niets te maken heeft en dus niet onder dit etiket had moeten werden aangediend Een gedicht als "Vrouw Jansen gaat dood" (het moge vroom bedoeld zijn, ik twijfel daar niet aan) maakt op mij een profanen indruk. Waarlijk, deze jonge dichters mochten ter schole gaan bij een dichter als Heiman Dullaart, zij zouden zich dan zeker in het vervolg meer moeite geven, om poëzie voort te brengen. Tenslotte, de geheele serie overziende, wensch ik de uitgeversfirma geluk. Laat ze maar uitvliegen op alle winden, uw ranke libellen; laat ze dansen in den zonneschijn; licht vinden zij den weg door het geopend venster naar de binnenkamers van vele woningen, waar zij kennis, wijsheid, ontwikkeling, vreugde, troost of schoonheid brengen!
CORA WESTLAND.
Bredasche Courant, 17-09-1934

Open link naar krant op Delpher

Sluit venster