Sluit venster


Voor een Pdf-printvriendelijke versie van deze recensie(s) Klik hier

Recensietekst


Bron


DE PAASCHZON VOOR ALTIJD OVER GOLGOTHA OPGEGAAN HET IS MERKWAARDIG ZOOVEEL stemmen als er den laatsten tijd gehoord worden uit de Christenheid, stemmen van boete en bekentenis, dat men den Christus heeft miskend en Zijn werk meer vernietigd dan opgebouwd heeft. Deze sfeer is goed voor de oecumenische gedachte en deze gedachte kan op haar beurt misschien het allerbest arbeiden voor den wereldvrede. Men krijgt soms werkelijk den indruk, dat een nieuwe Christusgeboorte, een nieuw Golgotha en een nieuw paschen komende zijn en dat de Christelijke godsdienst, eindelijk beter begrepen, niet ais in het verleden splijtzwam en verwekker van de langdurigste en wreedste oorlogen zal zijn, maar verbindingselement en misschien stichter van den wereldvrede. Zoo worden er telkens lichtflitsen gezien in deze stikdonkere tijden, lichtflitsen welke even, heel even iets doen vermoeden van een Toekomst, door Jesaja zoo eenvoudig als onvergetelijk beschreven dat de Menschheld nooit haar heimwee naar de vervulling van die Profetie verloor. Daarom bewaarden wij het hieronder volgende voor den Paaschmorgen. Het is ontleend aan een brochure van dr E. Schlink, welke tot titel draagt: De Gekruisigde spreekt (uit de Libellen-Serie van Bosch en Keuning, Baarn). De brochure behandelt de bekende Kruiswoorden en zij doet o.a. een vraag, die ons trof, namelijk deze, of Christus' bede „Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen, wel voor onze Christenheid geldt. Overigens eischt ook deze schrijver die absolute, voor kritiek en discussie onvatbare overgaaf aan het God-Christus-Mysterie, welke godsdienstig in de Bewegingen van Oxford en Möttlingen en psychologisch-wijsgeerig in Das Lehrbuch des Lebens van Martin Kojc onvoorwaardelijke eisch is. Laten wij het kruis van Christus - begint dr Schlink — niet uitsluitend in Palestina zoeken. Het zou kunnen zljn, dat wij het juist daar niet vinden. Maar laten wij het ontdekken midden onder ons. Laten we het kruis van Christus niet uitsluitend zoeken in het verleden: het is een werkelijkheid van het heden en het staat onder ons opgericht. De duistere hemel, die boven Golgotha stond, welft zich ook boven ons. De storm en de aardbeving, die toenmaals Jeruzalem deden sidderen, schokken ook ons. Laten wij het kruis van Christus niet beschouwen als iets dat ver af is. — het kruis des Heeren is ons zoo nabij en is zoo geheel van onzen tijd als maar iets nabij en tegenwoordig wezen kan. Zoo zeker Christus slechts eenmaal gestorven is, in het tijdstip omstreeks het jaar 30, op Golgotha's top ginds in het verre land, en nimmer meer sterft, zoo zeker heeft Hij toch nooit opgehouden, met de menschheid mede te lijden. Er is geen menschelijke nood, waaronder ook Hij niet zou lijden. Er is geen menschelijke vertwijfeling, waardoor Christus ook niet mede aangegrepen en mede vertwijfeld zou worden. Want Hij spreekt: „Ik ben hongerig", als één van ons door honger wordt gekweld. Hij spreekt: „Ik ben dorstig", als één van ons dorst lijdt. Er is geen naaktheid, waarvan Christus niet zegt: "Ik ben naakt". — geen ziekte, waarvan Hij niet zegt: „Ik ben krank". Zoo gaat door de tijden mét het menschelijk lijden het lijden van Christus en komt de Gekruisigde tot ons in het leed, dat ons treft, en in hel lijden van onzen naaste. Christus' kruis staat midden onder ons. — in ons volk. in onze plaats en in onzen stand. — en niemand van ons kan zeggen, niet onder het kruis van Christus te slaan. Is het op zichzelf reeds vreeselijk. dat het lijden van Christus nog altijd niet geëindigd is. zoo is het eenvoudig verschrikkelijk, meer dan ons denken vatten kan, dat het juist die menschen zijn, voor welke HU op Golgotha stierf, die Hem telkens weer kruisigen.
Wie zijn Christus' moordenaars?
Laten we Christus' moordenaars niet zoeken in Palestina: zij leven midden onder ons. Laten wij hen niet slechts zien in de Joden en Romeinen van het jaar 30, maar hen zoeken onder onszelf. Evenals het kruis van Christus slaan ook zij midden onder ons. die hem telkens opnieuw pijnigen, bespotten, hoonen en kruisigen. Maar zij staan niet slechts onder ons. Wij zélf zijn het, die Christus bij voortduur kruisigen. Wij kruisigen Christus, als we niet met den hongerige deelen en verwarmen dengene. die koude lijdt. Wij kruisigen Christus, als wij den eenzame in zijn eenzaamheid laten en den wanhopige in zijn wanhoop. Wij kruisigen Hem, als wij, hetzij in trots of in een zelfbewust gevoel van kracht, hetzij uit moralisme of uit ijdelheid, onzen medemensen voorbijgaan, in plaats van te treuren met de bedroefden, gebrek te lijden met de nooddruftigen en de verstootenen op te zoeken. Wij richten Christus' kruis voorts altijd weer opnieuw op. ais wij in opstand komen over ons eigen leed en God vloeken, die ons dóór dat leed met Christus wil verbinden. Wij verlengen Christus' lijden, als wij in ónzen nood niet zijn kruis leeren zien en het op ons nemen en liefhebben. Wij kruisigen Christus met ons vertrouwen, als wij eigenlijk beangst zouden moeten zijn en met onzen angst, waar wij gelooven moesten. Wie Christus kruisigen zonder ophouden, telkens en telkens weer, dat zijn wij. Zoo slaat het kruis van Christus dan opgaricht in het ver verleden zoowel als ln onzen eigen tijd, en zoo kruisigen de menschen Christus zoowel toen als heden ten dage. Maar geldt nu Christus' eerste kruiswoord ook voor toen zoowel als voor onze dagen? Weten wij niet wat wij doen?
Geldt de bede van den Gekruisigde.. Vader vergeef het hun. want ze weten niet wat zo doen", ook voor ons, die in de twintigste eeuw rondom zijn kruis staan en zijn kwellingen vernieuwen? De soldaten deden wat hun bevolen was; hadden ze iets anders gedaan, het zou gebrek aan trouw en ongehoorzaamheid geweest zijn. De kruisigende Joden deden zóó, als men hun geleerd had. Zij handelden uit gehoorzaamheid jegens de geestelijke overheid en in getrouwheid aan de voorstelling van den Messias, zooals deze hun sinds geslachten was voorgehouden en zooals ze ook zelf geloofden in den bijbel te lezen. Zij wisten niet dat Jezus' strijd tegen de wettische joodsche vroomheid van farizeeën en schriftgeleerden geen strijd tegen God, maar een strijd vóór God was. De Joden, die Hem kruisten, wisten niet, dat de Messias geen politieke leider, geen nationale held zou zijn, en evenmin wisten de Romeinen, dat de Zoon Gods in nederigheid en machteloosheid op aarde te verwachten was. Maar bovenal wisten allen niet, dat de Gekruisigde door God zou worden verhoogd en een eeuwige toekomst hebben zou. Zij wisten in waarheid niet, wat zij deden. Maar onze positie is een geheel andere. Wij weten, dat de wettelijkheid der joodsche vroomheid ons niet met God verbindt, en wij voelen ons niet gekwetst, wanneer Jezus de farizeeën en schriftgeleerden aanvalt. Wij weten, dat wij noch door een joodschcn nationalen held noch door een romeinschen imperator geholpen kunnen worden, en wij zijn niet verontwaardigd, wanneer Hij zoowel romeinsche als joodsche politieke verwachtingen onvervuld laat. Wij leven niet vóór Paschen, zooals de Joden en Romeinen op Golgotha, maar het is ons van onze prilste jeugd bekend, dat de Gekruisigde zich als Overwinnaar heeft geopenbaard. Daarmee is ons — al mag ons weten dan ook nog zoo fragmentarisch zijn — van Jezus oneindig meer gezegd dan aan al zijn moordenaars. Als wij dit alles bedenken, kunnen wij dan nog zeggen: Wij weten niet wat wij doen? Is het dan nog waar, dat wij door onze liefdeloosheid, zelfverzekerdheid en angst een Christus smaden, slaan en kruisigen, dien wij niet kennen? Weten wij niet veelmeer heel goed, wat wij doen, als wij Christus steeds weer pijnigen, in plaats van met de kracht van Zijn dood een nieuw leven te beginnen? Het verleden van Golgotha en ons eigen heden hebben het opgerichte kruis des Heeren gemeen; gemeen hebben zij de kruisigenden, want ook wij kruisigen Hem. Maar breekt dit gemeenschappelijke niet af bij Jezus' motieveering van zijn bede om vergeving? Zou daarom Jezus' bede „Vader, vergeef het hun", alléén voor de moordenaars van 30 kunnen gelden, maar niet voor ons, zijn moordenaars in de 20e eeuw. Juist omdat wij weten, wat wij doen? Heeft deze met haar eigenaardige motiveering „want zij weten niet, wat zij doen" misschien geldigheid en kracht voor iederen goddelooze en heiden, maar is juist de Christenheid er van uitgesloten? Laat niemand deze vraag ontwijken! Als een angel moet ze zich in ons boren en ons een pijnlijke wond toebrengen. Deze wond mag niet weer spoedig genezen, maar zij moet open blijven. De angel mag niet zoo spoedig mogelijk verwijderd worden, maar moet erin blijven zitten en ons blijven pijnigen. Slechts met deze wonde in het hart kunnen wij het lijden des Heeren verstaan. Want alleen de gewonde wordt door het kruis genezen.
Wie zag 't eerst in het kruis overwinningsteeken? Hij, dien de Heer als eerste deelen liet in zijn overwinning, was geen getrouwe, geen liefdevol vriend, geen geleerde en geen nauwgezet plichtsbetrachter, maar een minderwaardige, iemand, die zich op de gemeenste manier aan de volksgemeenschap had vergrepen en de geboden Gods had overtreden. Het was iemand, dit zijn volksgenooten op den weg had overvallen on daarbij waarschijnlijk tot een moordenaar geworden was. Hem, die toch niet de minste aanspraken op onderscheiding kon doen gelden, viel het ten deel in Christus' overwinning te mogen deelen, — hem, die niets anders dan zijn terechtstelling verdiend had. Alle anderen daarentegen beleefden niets van Christus' zegepraal: de jongeren waren bijna allen gevlucht, zijn moeder in de smart der wanhoop verstard, de geleerden waren door hun knappe theologie tot de eerlijke overtuiging gekomen, dat Jezus alleen maar een Godslasteraar kon zijn, en de bravo nauwgezette plichtsgetrouwe zielen kruisigden Hem, zooals hun bevolen was. Juist door de deugden, die hen onderscheidden, kwamen zij allen ten val: de jongeren vluchtten door hun trouw, de moeder verstarde door haar liefde in ongeloof, de theologen veroordeelden Hem op grond van hun schriftkennis en de krijgsknechten kruisigden Hem door hun gehoorzaamheid en hun plichtsbetrachting. Hadden de plichtsgetrouwen het verdiend, door hun plichtsbetrachting op een dwaalspoor en tot zonde geleid te worden? ij allen antwoorden: Neen! Neen! en met dit „neen" wijzen zij Jezus' kruis af. dat hen verbrijzelen wil. Tusschen het kruis en henzelf dringen zich hun voortreffelijke eigenschappen en brengen hen ten val. ZU willen gelijk krijgen tegenover het kruis, dat God hen oplegt en dat aan hen zelf en aan al hun verwachtingen en eischen allen grond ontneemt en willen zoodoende gelijk krijgen tegenover God.........
Het Vaderland, 21-04-1935

Open link naar krant op Delpher
De Gekruisigde spreekt. Een bundel meditaties door dr. E. Schlink. Uit het Duitseh door Joh. Hepp. Uitgegeven door Bosch en Keuning, Baarn. Libellen-serie no. 85. In dit boekje zijn opgenomen een zevental sobere meditaties over de zeven kruiswoorden, waarin de schrijver op vaak aangrijpende wijze de figuur van den lijdenden Christus midden in onzen tijd plaatst. Nieuwsblad van Friesland : Hepkema's courant, 21-04-1934

Open link naar krant op Delpher

Sluit venster